
Een onderzoek naar de bewonersgeschiedenis van dit huis op het Rosengelände in Frankfurt am Main[1]
Het onderzoek naar de bewoners van het Rosengelände in de Judengasse te Frankfurt am Main, staat in het teken van de familienaam Rosenhek / Roseneck / Roosnek om te kijken of Meir Simon van Den Helder hier vandaan kwam. Het huis met de naam Roseneck, evenals de hele noordkant van de Gasse, het Rosengelände genoemd, is in 1796 door de Fransen gebombardeerd, in vlammen opgegaan en niet herbouwd.
Na de brand mochten de Joden voor het eerst sinds 1460 buiten de Gasse wonen. Echter, de arme Joden bleven in de Gasse, wat een soort armen getto werd. Het is goed mogelijk dat Meir Simon Rosenhek om die reden uit Frankfurt vertrok en rond 1800 in Den Helder terecht kwam waar hij in 1806 het burgerschap aanvroeg en kreeg. In 1811 als hij met vrouw Anna Nathans Cohen en kinderen Simon en Dina in Harlingen woont, neemt hij Rosenhek (jiddisch Roosnek) als familienaam aan. Terwijl zijn gelijknamige kleinzoon zich in 1863 nog Roseneck noemt.
Opvallend is, dat op het Rosengelände en het huis Roseneck voornamen terugkeren die ook bij Me’ir Shimon’s nakomelingen steeds voorkomen, maar dat kan ook toeval zijn. Tevens is mij gebleken dat hij zeer vermoedelijk in de koffiehandel werkzaam was. Vanuit het huis Roseneck werd in zijn tijd ook handel in koffie gedreven. Door de combinatie van voornamen met Rosenhek / Roosnek en de handel in koffie, lijkt het niet onaannemelijk dat hier verbanden zouden kunnen liggen en dat het de moeite van een onderzoek in een van de grootste Joodse centra van Europa waard is. De familienamen die op het ‘rozencomplex’ voorkomen zijn Sak, Kulp, Kulp-Wetzlar zum Roseneck, Gelhäuser, Hecht, Aub, Schnapper en als een van de laatste bewoners van het huis zum Roseneck de familie Flörsheim. Er zijn vele verbindingen middels huwelijken tussen deze families en het huis Roseneck. Zo stamt Hecht af van Gelhäuser (zum Hecht) die vele eeuwen het huis bewoonden. Daaraan verbonden zijn leden van de familie (Schuster-) Öttingen en Halberstadt. Via de laatstgenoemde, maar ook via Hecht, lopen er lijntjes naar Amsterdam en Wageningen. Vanwege hun wijd verbreide zakelijke en familiaire contacten was het niet moeilijk voor Joden zich elders in Europa te vestigen. Er was altijd wel ergens een zakencontact of een familielid werkzaam of woonachtig in het buitenland bij wie je terecht kon. Als Meir Simon aan het huis Roseneck te verbinden is, dan is het goed mogelijk dat hij eerst naar Amsterdam kwam en daar vandaan naar Den Helder trok waar het in die tijd in economisch opzicht stukken beter ging dan in het door grote armoede geteisterde Amsterdam[2].
Dienstmaagden en dienstknapen
In de Frankfurter registers werden niet alle bewoners met name genoemd. In de vaak overvolle huizen woonde ook het niet nader genoemd huispersoneel. De ‘Visitationsliste’ van 1694 noemt 235 dienstmaagden en 23 dienstknapen die in huishoudens werkten. De dienstmaagden waren voornamelijk arme jonge vrouwen en soms weduwes die meestal afkomstig waren van omliggende Joodse gemeenschappen. Meestal bleven ze ongehuwd. Een kwart van het personeel heeft een door de werkgever betaalde grafsteen. Op de stenen staat weinig informatie, zoals bij Jacob, dienaar in een herberg, gestorven 6 april 1809. Bij ziekte werden ze opgenomen in ‘das Asyl, das Hekdesch’ en vanaf 1796 in ‘das Fremdenspital’, dat uitdrukkelijk alleen voorbehouden was aan personeel in loondienst. Er zijn geen details bekend over de aard van hun werkzaamheden. Met uitzondering van de opzienbare gevallen die in akten voorkomen. Bijvoorbeeld de maagd Guthen uit Deutz die haar onechte kind doodde en zich liet dopen om aan vervolging te ontkomen. Of de maagd Frummet die haar bazin in het huis Weinfaβ vermoordde en daarop ter dood veroordeeld werd. Vanwege de regel dat er maar 12 huwelijken per jaar plaats mochten vinden, wat daardoor een privilege voor de rijken werd, zijn er ook veel ongeregistreerde buitenechtelijke kinderen geboren. Of ik Meir Simon hier kan vinden, is nog niet duidelijk.
De Judengasse
In 1460 wordt door de Frankfurter Rat besloten dat het de Joden niet meer toegestaan was in de oude binnenstad van Frankfurt am Main te wonen. De Rat gaf opdracht buiten de oude stadsmuren de Frankfurter Judengasse te bouwen. De nieuwbouw bleef eigendom van de Rat maar de Joden moesten hun nieuwbouw zelf financieren. De ongeveer 3 meter brede en 330 meter lange ommuurde Gasse was bedoeld voor huisvesting van niet meer dan 15 Joodse families die in totaal uit ca. 100 personen mochten bestaan. De Gasse isoleerde de Joden van de christenen. Het leven in de Gasse werd door de Rat tot in de allerkleinste details, vaak met zeer discriminerende verordeningen, gereglementeerd. Daarnaast moesten de Joden zich middels een gele ring als kenmerk op hun kleding onderscheiden.
In 1462 wordt rabbijn Jaakov ben Shimeon uit Nürnberg nog vermeld als wonende buiten de Gasse. Maar in 1463 woont hij in de pas opgerichte Gasse in het nieuw gebouwde huis “Rose” gelegen direct bij de ingang van de Gasse dat grenst aan het christelijke deel van de stad (tegenwoordig is dit de “Obertor” bij het begin van de Fahrgasse). De bron voor deze informatie is afkomstig van de huisbelastingen, die vanaf 1463 werden geregistreerd en waarbij vanaf 1490 de naam van het huis, in dit geval die weiβe Rose erbij aangetekend werd. Oorspronkelijk heette het huis Rose. Uit de belastingregisters van 1490 blijkt dat er van het moederhuis Rose nog andere huizen zijn afgesplits die dan afhankelijk van de kleur van het huisteken die rote Rose en die goldne Rose[3] genoemd werden. Het huisteken van het moederhuis Rose had een witte kleur. Alle andere huizen zijn hiervan afgescheiden waardoor het een soort achterhuis werd met een nauw steegje ertussen.
In het huis Rose woonde in 1477 de arts Danijel b’Jona. Rose was toen al gedeeld in weiβe en goldne Rose. Danjel woonde in goldne Rose. Hij was arts in achtereenvolgens Babenhausen, Hanau en vanaf 1460 te Frankfurt. Hij overleed op 17 mei 1479. Zijn echtgenote Bejle was in 1486 nog in leven. Samen kregen ze minstens tien kinderen, van wie er vier in oktober 1482 aan de pest stierven. Hun namen waren Jone, Simon, Mose en Ester. De in leven gebleven Smul en Soneman werden later in Wertheim gevangen genomen. Smul vertrok naar Kostheim. Dochter Gute trouwde met de arts Salmon von Münster bei Heidelberg zum weiβen Rose b’ k”z[4]. Vanoudsher hebben artsen in weiβe Rose gewoond. Er hebben verscheidene families gewoond, een aantal vertrekt naar Lelie en Hecht.

In de Judengasse ontstond door de eeuwen heen een wirwar aan woningafsplitsingen. De oorzaak lag in het feit dat de groeiende Joodse bevolking geen extra bouwgrond van de stad Frankurt kreeg om uit te kunnen breiden, waardoor de Gassengrootte nagenoeg gelijk bleef. Alleen het huis die weiβe Rose bezat aan de rechterkant van de poort nog land. De huizen waren daardoor rijk bevolkt[5]. Ook het huispersoneel was inwonend. Zo blijkt uit de registers van het jaar 1709, dat in het huis weiβe Löwe meer dan 50 personen woonden. De huizen waren soms niet breder dan 2,5 meter, zoals het huis Rosenkranz, dat gebouwd werd door nakomelingen van de familie Gelhäuser die handel dreven in stoffen en kleding, In 1708 waren er achttien personen in dit huis woonachtig. Er werd regelmatig over en weer verhuisd tussen de naast elkaar gelegen huizen Roseneck, Rozenkranz, Lelie, weiβe Rose, Pfanne, Kanne en Leuchte dat een afsplitsing van Lelie was. Het betrof vaak de intrek bij familieleden of inwoning bij de schoonfamilie middels huwelijk.
Dichtst bevolkt deel van Europa
In het jaar 1340 woonden er ongeveer. 200 Joden in de stad. Maar tegen het einde van de 18de eeuw woonden er al 3000, verdeeld over 195 huizen, maar het zijn er vermoedelijk meer geweest. De Gasse was het dichtst bevolkte gebied van Europa. Johann Wolfgang von Goethe schilderde het af als ‘äußerst beengt und düster’.
Het huis Roseneck, gebouwd in 1592, was 4,55 meter breed. Hier hebben door de tijd heen meerdere families gewoond. De belangrijkste was de uit de familie Gelhäuser voortgekomen invloedrijke familie Kulp. In het midden van de 18de eeuw voerde de familie Kann een bittere machtsstrijd met de familie Kulp, die de geschiedenis in ging als de Kulp-KannscheWirren, waardoor Kann veel financiële- en reputatieschade leed. In die periode woonde in dit huis tevens de bekend geworden Mayer Amschel Flörsheim[6]. Na 1760 woonde hij deels in Wenen waar hij zich had laten dopen en verder door het leven ging als Aegidius Neuhaus. Zijn vrouw Hindle, dochter van Löw Schwarzschild, liet zich van hem scheiden.
De afsplitsingen van het huis (weiβe) Rose

In 1472[7] wordt een deel van het Rosengelände afgescheiden en krijgt de naam Pforte. Hier woonde de tot rabbijn beroepen Moshe[8] die evenals de hier boven genoemde Jaakov ben Shimeon zijn plaats bij de ingang (Obertor) kreeg, zodat men snel toegang had tot het christelijke deel van de stad en omgekeerd de christenen niet de hele Gasse door hoefden om de rabbijn te spreken. Dit huis werd sedert drie eeuwen van zijn bestaan bewoond door de familie Cahn. Van deze familie stamt de familie Schiff af, die sinds 1600 het huis Schiff bewoonden. Van de familie Schiff splitst vanaf 1700 weer een tak af die de achternaam Mayer gebruikt.
In 1477 wordt die goldne Rose afgesplitst. Het huis met een frontbreedte van 2.10 meter, stond tussen weiβe Rose en het latere huis rote Rose. Na 20 jaar verdwijnt goldne Rose weer. Rote Rose, gebouwd in 1483, is vermoedelijk een schuur geweest die als woonhuis dienst deed en waarvoor apart belasting betaald werd. Het huis was lange tijd bewoond door de familie Hahn uit wie de bankiersfamilie Rothschild voortkwam. In 1505 ontstond een formele halvering van het resterende rozencomplex in die weiβe Rose en das Haus auf dem Eck, dat ook Lelie of weiβe Lelie genoemd werd, met beneden een danshuis.
Het huis Pforte

Deze twee ‘dochter huizen’ hebben beiden een wit teken. In 1505 bouwde Abraham Gelhäuser Kronberg Cayn alias Aberlajn b’Naftali dit huis. Hij was gehuwd met
1. Filchen en
2. Hindel,
dochters van de chazzan en zwartverver Hirts Stangen alias Itsek b’ Eljakim Gelhauser Kronberg[9]. Abrahams broer Simelin (Simon) Cayn aus Geismar woont met vrouw Sajnlin (overleden ca. 1542), die ook een dochter was van Hirtz Stangen, bij hem in. Ze betaalden samen de huisbelasting. Abraham overleed vermoedelijk omstreeks 1535 en Simelin ca. 1545. Itsek b’ Eljakim Gelhauser Kronberg woont eerst in der Kanne, dan door zijn huwelijk met Hanne/Anna im Fish, daarna in het Färbenhaus met de naam Schlüssel. Hij was ook getrouwd met Feiel. In 1490 werkt Izak mee aan de banvloek op Pesah aus Zons van het huis Affen. Als Izak en Abraham in 1508 wegens een deli ct voortvluchtig zijn, worden hun boeken in beslag genomen door ene Pfefferkorn. Abraham Gelhäuser Kronberg deelt samen met Hinde b’Josef ha-kohen het huis weiβe Lelie op.
Hinde was getrouwd met Mihel aus Zons alias Jehijel b’Pesah (woont in Kanne en dan Affe ‘bei den Wirt’ dat kennelijk een herberg is). Hinde is een dochter van de arts Joselman/Josef b’Zalman k”z[10] die in weiβe Rose woont.
Op het rozencomplex ontstond in 1514 aan de ene kant het huis goldner Stern. Oorspronkelijk stond hier het huis goldne Rose, vermoedelijk een bij het huis weiβe Rose behorende schuur. Aan de andere kant (rechts naast die weiβe Rose) ontstond in 1533 het huis der Scheuer. De naam geeft aan, en is op oude tekeningen terug te vinden, dat hier oorspronkelijk een schuur – Scheune – heeft gestaan die bij het huis weiβe Rose behoorde. In 1552 werd het resterende land behorende bij weiβe Rose opgedeeld in vier gelijke delen.
Het huis Pfanne was een afsplitsing van weiβe Rose. In 1552 verhuisde Izak von Linnich b’Eljakim van weiβe Rose naar dit huis. Hij was de eerste bewoner. Izak was een zoon van de eerder genoemde Itsek b’ Eljakim Gelhauser Kronberg. Izak von Linnich was dajjan of leider van een Jeshiva, een religieuse school. In 1542 neemt hij deel aan de Rabbijnenconferentie. Ook doet hij de Joden uit Trier in de ban en voert zijn vrouw Tserlin een strijd met haar schoonzoon Leib Oppenheim van het huis Hirsch die zich als Paulus Reinatus in Wenen had laten dopen en gehuwd was met Edel. Izak overleed op 15 februari 1556. Zijn kinderen[11] wonen in weiβe Rose. In 1560 werd Pfanne in een voor- en achterdeel afgesplitst als “Vorder- und Hinterpfanne”. Die gelbe Rose werd in 1558 gebouwd, waarvan in 1572 die braune Rose afgesplitst werd. Tenslotte bouwde men in 1561 die goldne Rose. Hiervan werd der goldne Brunnen afgesplitst. Na al deze afsplitsingen was de Innengasse huis aan huis volgebouwd. Het landelijke karakter van de Gasse was vanaf 1561 volledig verdwenen.
Rosenkranz en Roseneck, de laatste opdeling van weiβe Rose
In het jaar 1586 krijgen de broers Samuel, Izak en Josef Gelnhausen zur weiβen Rose toestemming aan hun huis een stal te bouwen. In 1591 zijn er weer bouwplannen, dan vermeldt het bouwboek dat Samuel, Josef en Izak toestemming kregen om die weiβe Rose die in 1505 gebouwd was, uit te breiden. Maar David, Simon en Josef zur goldnen Scheuer kwamen hiertegen in opstand omdat de nieuwbouw hen het licht ontnam. Het bezwaar werd afgewezen en het bouwboek vermeldt in 1592 dat de drie broers zur weiβen Rose toestemming kregen hun huis uit te bouwen in drie delen, elk met een eigen huisteken. Een verdrag dat hiertoe met een naastgelegen christelijke grondeigenaar werd gesloten, werd op 15 juni 1592 door de stad Frankfurt bekrachtigd. De resterende grond werd als volgt opgedeeld: Josef im Rosenkranz; Izak in der restlichen weiβe Rose en Samuel im Roseneck. Later woont ook Josef in het huis Roseneck. De vader van de broers was Zeligman Gelnhausen, bij zijn overlijden genoemd Zelikman Gelhauser pinhas b’ha-kadosh Semuel ha-lewi. Hij was parnas en kwam te wonen in weiβe Rose door zijn huwelijk met Sejnlin b’Jitshak aus Ysselstein die hier met haar ouders Jitshak b’ Josef Ysselstein alias Jitshak Niederlander en moeder Edel b’ Bajfes woonde. Ook Izak’s boeken worden door Pfefferkorn in beslag genomen. Niet duidelijk is waarom, wellicht is er sprake van een delict. In het huis woonde ook Sejnlin’s broer Lejb Yssestein, die gehuwd was met Gutlin aus Nördlingen b’Awraham. Er is nog een zoon de gazzan Ajzek Nördlingen ‘zum gelben dan zum braunen Rose’, gehuwd met Sejnlin. Hij en Jakow zur Blume zijn schoonzoons van Edel b’ Bajfes en voeren een proces om haar erfenis. Zijn familie schijnt al langer in de stad te wonen. Na hun verdrijving in 1614 vanwege de ‘fettmilch affaire’[12], verbleven ze in Fulda[13]. Ze kwamen terug als een tak van de familie Gelnhäuser en hebben langere tijd in het huis weiβe Rose gewoond.

Het huis Roseneck was het eerste huis vanaf das Obertor, zo genoemd omdat het van de hoek van die weiβe Rose afgesplitst werd en een klein beetje in de Innengasse insprong. Daartegenaan werd Rosenkranz gebouwd. Dit huis bevatte een doorgang naar het gemeenschappelijke achterhuis die weiβe Rose (illustratie)
Na de Gassebrand van 1711 werden bij de wederopbouw de huizenfronten iets meer recht ten opzichte van de Gasse gebouwd. Roseneck sprong toen niet meer uit. De brand, die rond acht uur ’s avonds op 14 januari uitbrak in het huis Eichel van opperrabbijn Naphtali Cohen, was één van de grootste rampen die Frankfurt ooit heeft getroffen, het kreeg de naam Großer Judenbrand. Het huis Eichel lag tegenover de synagoge en was met zijn 9,5 meter breedte het grootste huis in de Judengasse. De sterke wind en de nauwe Gasse maakte dat het vuur zich razend snel uitbreidde. Op één huis na ging de hele Gasse met haar vakwerkhuizen in vlammen op. Vier mensen lieten het leven en vele kostbare boeken, handschriften en torarollen gingen verloren. Uit angst voor plunderingen bleven de poorten naar het christelijke stadsdeel gesloten. De brand sloeg niet naar dit deel over omdat de wind zich op het laatste ogenblik had gedraaid.
De Joodse gemeente zag in deze ramp de hand van God en voortaan werd die dag, volgens de Joodse kalender op 24 Tewet, jaarlijks herdacht als boete- en vastendag. De bewoners van de Gasse mochten tot aan de wederopbouw van hun huizen in het christelijke deel van Frankfurt wonen. De arme Joden waren gedwongen zich een onderkomen te zoeken in omliggende plaatsen als Offenbach, Hanau, Rödelheim of andere plaatsen met een Joodse gemeenschap. Zij die illegaal in de Gasse verbleven, werden verbannen. De Frankfurter Rat hanteerde strenge regels voor de wederopbouw.
Inwonen bij christenen

Op 28 januari 1721 woedde er weer een felle brand. Binnen 11 uur ging de hele noordzijde van de Gasse in vlammen op. Meer dan honderd huizen gingen verloren, inclusief het huis Roseneck. Deze keer werden huizen tijdens reddingsactiviteiten door de christenen geplunderd. Keizer Karl VI sommeerde de Frankfurter Rat de plunderaars te vervolgen en de Joden beter te beschermen. Na vele onderhandelingen schold de Rat, die schulden had bij de Joodse Gemeenschap, de betaling van gemeentebelasting kwijt. Ook nu was het de Joden toegestaan tijdelijk bij de christenen en woonruimte te huren totdat hun huizen herbouwd waren. Uiteindelijk moesten in 1729 de laatste Joden die bij christenen woonden terug naar de Gasse. Het huis Roseneck werd herbouwd.
De laatste ramp kwam in het jaar 1796. In juni vond een beschieting plaats van de door Oostenrijk bezette stad door Franse revolutionaire troepen onder leiding van generaal Jean-Baptiste Kléber. Om de Oostenrijkse Kommandeur Graf Wartensleben tot overgave te dwingen, liet Kléber de stad in de avond van 12 juli en de volgende dag in de middag beschieten. Maar de grootste schade kwam door een één uur durend bombardement in de nacht van 13 op 14 juli, waarbij vooral het noordelijk deel van de Judengasse zwaar getroffen werd (zie illustratie boven). Ruim eenderde van de huizen, ook die op het rosengelände met het huis Roseneck, raakte door brand volledig verwoest. De Oostenrijkse bezetting moest daarop capituleren. De facto betekende dit het einde van het getto. Bijgevolg was het enige positieve, dat de Joden voor het eerst definitief buiten de Gasse konden wonen.
Henriëtte van Dijk
April 2021
Een pdf-versie van dit verhaal is te downloaden…
Lees ook Henriëtte van Dijk, Meier Simon – een vreemde eend in de Harlinger bijt
Noten
[1] Bronnen: archieven van het Leo Baeck Instituut, onder anderen de zeer interessante begrafenisboeken (Ele Toldot) en diverse literatuur. Alsmede genealogische websites en de site http://www.judengasse.de waar veel informatie te vinden is, heb ik gepoogd de bewonersgeschiedenis van het Rosengelände met het huis Roseneck te reconstrueren.
[2] Zie noot 17, 18, 19 en 20 ‘Meijer Simon, een vreemde eend in de Harlinger bijt’.
[3] Lange tijd bewoond door de families Schuster-Öttingen en Fuld.
[4] Hij werd in 1485 samen met een zoon toegelaten tot de stad. Zijn vrouw komt in 1503. Hij werd ook genoemd von Münster, Landau, Hanau en Zynonge naar de plaatsen waar hij als arts werkzaam was geweest. In 1491 wordt hij wegens een knokpartij bestraft. In 1506 vertrekken zijn zonen Josef en Beifuss naar elders.
[5] Als een huis alleen door binnenin een scheidingswand werd opgedeeld, dan betaalde men voor de nieuw ontstane woningen minder huisbelasting.
[6] Flersheim/Flörsheim stammen af van Löb Flörsheim, die in 1680 vanwege een huwelijk van Flörsheim naar Frankfurt kwam.
[7] Naast Pforte ontstond het huis Wedel. In 1472 betaalt Löw Wertheim aan rabbijn Moshe voor de bouw van een nieuw huis gelegen naast de Borhheimer poort. In 1525 begint de belasting betaling voor het huis Sonne, dat eerst een schuur was dat bij Pforte hoorde. Het werd gebouwd voor Hirz zur Kanne, gehuwd met Jachant, dochter van Kalman zur Pforte en Schönlin. Kalman overleed 1516 of 1517. In 1573 blijkt het huis door de groeiende bevolking, middels binnenmuren te zijn opgedeeld in drie woonhuizen (Pforte, Wedel en grüne Tür). In 1604 vragen Meier en Simon zur Pforte een bouwvergunning aan voor de sloop van Pforte en Wedel en de bouw van 4 nieuwe huizen met de namen Pforte, bunte Kirsche, Wedel en goldne Zange. Alleen die bunte Kirsche bleef tot 1796 als buurhuis van Pforte bestaan.
[8] Zie ‘Parentelen van de eerste bewoners van die weiβe Rose en haar dochterhuizen’.
[9] Uit de begraafboeken (ET31) blijkt dat Itzek een zus Bejle heeft. In 1484: Er wohn in Kronberg. Van 1487 tot 1493: War früher in Vallendar. In 1490 wordt hij Hitsing von Kronberg genoemd en woont in der Kanne, daarna in Fisch waar hij ingetrouwd is met Hanne/Anna, daarna woont hij in Schlüssel ook genoemd het Färbenhaus (ET31). Hij heeft een zoon Izak von Linnich die in 1540 niet meer in de archieven voorkomt. Volgens een akte uit 1508, het jaar dat zijn vader samen met Abraham Gelhäuser Kronberg Cayn voortvluchtig is, zou hij naar zijn ‘vetter’ Izak von Kronberg trekken (ET 179). In 1510 wordt hij genoemd: Er von Heyst (ET 179/180). In 1509 woont hij ‘unterm Tanzhaus in der Hütte an der Grabensohle hinterm haus Schlüssel’. Dan in der weiβe Rose. Dan in de afsplitsing van Pfanne. Hij overleed op 24 februari 1556. Izak von Linnich heeft een broer Merde/Mordechai zum Fish. Hij trouwt in 1499 met Sone/Schone en in 1507 met Rahel, beiden afkomstig van het huis Lelie. 1499: nach Eger verzogen; Mordechai von Fankfurt is einer der 5 von Kaiser angesetzten Kommissare zur Entgegennahme der Judenbeschwerden.
[10] Er is een uitgebreide biographie over hem in Ele Toldot over de medici. Er zijn vele akten vanaf 1480 to 1505. Woot in 1480 in weiβe Rose, kwam van Hanau; gehuwd in 1489 met Lena; hij is een zoon van Zalman von Münster; In 1501 verhaftet, gefoltert, arm und gebrechlich, Vifus en Dawid, broers, staan borg voor Josef. In 1502 betaalt Lena de boete voor haar man. In 1506 vertrokken uit weiβe Rose naar Landau. Door de ruzie met de Joodse gemeenschap was zijn aanwezigheid niet langer houdbaar. Vanwege de pest verliet hij Frankfurt en vertrok naar Johannes von Elz. In 1506 was hij in Landau. Later in Kreuznach, Heidelberg en Mainz. Ook zijn broer Beifuss vertrekt uit Frankfurt.
[11] Gomprecht, Margolis, Hendlen gehuwd met Simon Günsburg, Brenlin gehuwd in ca. 1530 met Amsel Deuz b’ Gomprecht zum Hirsch, Lejzer der Glazer, Edel gehuwd met Lejb Oppenheim.
[12] Opstand tegen de joden genoemd naar Vincenz Fettmilch, kramer en leverkoekenbakker, die in 1602 in Frankfurt was neergestreken. Hij had de steun van Nederlandse kooplieden en twee Frankfurter advocaten die hoopten om zo van hun schulden bij de Joden af te kunnen komen. Op 22 augustus 1614 vielen leden en aanhangers van de Stadtrad (Bürgerschaft) de Gasse binnen onder de leuze “Plündert den Judengasse”. 13 uur later greep de gewapende burgermacht in en dreef de joden, totaal 1380 personen, bijeen op het kerkhof en werden uit de stad verbannen. In augustus 1615 keerden enkele families terug. Door ingrijpen van de keizer keerde de rest in februari 1616 terug. Vincenz Fettmilch e.a. werden na een lang proces openlijk geëxecuteerd.
[13] Deze Izak Gelnhausen komt in het boek van Dietz voor als Izak (b’ Samuel) von Fulda. Hij zou op 21 november 1636 tot de stad zijn toegelaten door zijn huwelijk met Zipfchen zum Eichorn maar dat lijkt me niet juist.