
Een genealogisch onderzoek naar de Joodse familienaam Roosnek / Rosenhek in Nederland
Een aantal jaren geleden kwam ik in contact met de familie Roosnek uit Amsterdam en was toen zeer benieuwd hoe lang zij al in Nederland woont en waar stamvader Meir Simon vandaan kwam, wat zijn beroep was, wie zijn ouders waren enzovoort. Al zoekende op het internet kwam ik de familienaam in diverse schrijfwijzen tegen, zoals Rosenek / Rozenek / Rosenik / Rosenegg / Roznik (Joegoslavië) en Roseneck (Ukraïne, Hagenau, Frankrijk en Oostenrijk).
Meir Simons’ zoon Simon Meier stichtte een kleine Amsterdamse familie. Zijn kleinzoon Nathan Simon Roosnek (1842-1912) begon omstreeks 1887 een brandstoffenhandel. Het kantoor bevond zich aan de Oude Schans 59 en het magazijn aan de Sarphatistraat, hoek Dageraadsbrug. In november 1898 vormt hij een vennootschap, in eerste instantie voor de duur van vijf jaar, met zijn zoon Simon (foto links) (1870-1942), die gehuwd was met Rebecca Salomons Witteboon. Vanaf 1920 houden Roosnek & Zoon kantoor aan de Oude Schans 33. Het magazijn was gelegen aan de Hoogte Kadijk 183. Nathan Simon Roosnek was gehuwd met Sara Witteboon en had twee broers, Meijer en Isaac. Het volledige verhaal is ook in een pdf-versie te downloaden.

In 1812 neemt Meir Simon te Harlingen voor hemzelf en zijn twee kinderen Simon en Dina, die dan respectievelijk drie en anderhalf jaar oud zijn, de achternaam Rozenhek aan. Ruim 20 jaar later als zijn familie naar Amsterdam verhuist, verandert de schrijfwijze van Rosenhek in Roosnek. Terwijl zijn gelijknamige kleinzoon zich in 1863 nog Roseneck noemt[1].
Roosnek klinkt Jiddisch en laat vermoeden dat de familie van Asjkenazische afkomst is. De keuze voor een achternaam kwam vaak niet zomaar uit de lucht vallen. De indruk ontstaat dat stamvader Meir Simon de plaats wilde aanduiden waar hij vandaan kwam. Maar de vraag is: waar ligt die plaats? Zou het in Polen kunnen zijn? Hier ligt een gelijknamig dorpje in een regio, genaamd het Paradijs. Of verwijst de naam naar Schloss Roseneck te Schönbuch, gelegen in het bosrijke gebied ten zuidwesten van Stuttgart? Ook in het Zwitserse stadje Blumenfeld staat een kasteel dat eigendom is van de Heren Von Rosenheck. Als het onderzoek vordert, lijken er kleine indirecte aanwijzingen te zijn dat het lijntje loopt naar het huis Roseneck in de Judengasse van Frankfurt am Main. Maar de archieven brachten me niet verder dan de Franse tijd in Harlingen en Den Helder waar zijn naam voor het eerst in 1806 wordt genoemd. Zes jaar later is er niets meer over hem te vinden.

De akte van naamsaanneming bevat geen informatie over de geboortedatum en -plaats van Meir Simon. Informatie hieromtrent bleek nog een uitermate lastige, zo niet een onmogelijke taak te zijn. Want in alle documenten die ik heb kunnen traceren ontbreekt deze achtergrondinformatie. Wel blijkt dat zijn beroep koopman is. Hij ondertekent in het Hebreeuws.
Huwelijksaankondiging
In het begin van dit onderzoek vond ik eerst een huwelijksaankondiging in Harlingen gedateerd 7 mei 1808. Hieruit bleek alleen dat hij woonachtig was in Den Helder. Hij trouwt met Anna Nathans Cohen van Harlingen, dochter van Nathan Eliazer Cohen en Mietje Salomons. Vervolgens zocht ik in Den Helder en vond daar een ondertrouwakte, gedateerd 22 april 1808. Deze akte bevat ook geen gegevens, er wordt slechts gezegd “wonende alhier”.
Meir Simon ondertekende deze akte in het Hebreeuws. Professor Frederik A. de Wolf, een autoriteit op het gebied van het Jiddisch, heeft deze geanalyseerd[2]. Hij concludeert dat het niet geheel uit te sluiten is, dat Meir Simon zijn naam niet goed kon spellen omdat hij beperkt geletterd was. Overigens was het een gedwongen huwelijk, want vier maanden erna werd zoon Simon Meijer geboren die bij de besnijdenis door Mordechai Mozes Leipnik de namen Abr. Samuel krijgt. Abr. is een afkorting voor Abraham.
Het echtpaar kreeg vier kinderen. De eerste twee kinderen werden naar de grootouders van vaders zijde vernoemd: Simon/Samuel en Dina. In de akte van naamsaanneming noemt Meier zijn zoon Simon “Samuel”, terwijl grootmoeder Mieke Salomons, die voor zichzelf de achternaam Cohen aanneemt, hem Simon noemt. De tweeling Nathan en Mieke zijn vernoemd naar de grootouders van moeders zijde: Nathan Cohen en Mieke/Mietje Salomons.
Den Helder
Een logische stap was verder te zoeken naar bronnen in Den Helder en daar vond ik een artikel van Rens Schendelaar uit 1995 over Joodse kooplieden en handelaren die zich in Den Helder vestigen[3]. Daarin las ik dat Meir Simon in 1806 het burgerschap aanvroeg. In de archiefstukken staat dat hij zegt al zes jaar in Den Helder dienstbaar te zijn en vraagt om vestiging. Hij tekende zijn akte van indemniteit – een borgstelling – ook weer in het Hebreeuws.
Een dergelijke akte kan een interessante bron van informatie zijn. Om het burgerschap te verkrijgen moest men een verklaring van goed gedrag overleggen en die kreeg je dan van de parnassiem[4] uit de vorige woonplaats, die zich daarmee voor een periode van zes jaar garant stelden. Mocht de aanvrager alsnog in armoede vervallen, dan betaalden zij de kosten van het levensonderhoud of zorgden voor diens terugkeer naar de vorige woonplaats.
Uit dit archief blijkt dat veel Joden in Den Helder afkomstig waren uit Alkmaar of Amsterdam. Vaak was er ook sprake van onderlinge verwantschap. Vestiging in Den Helder had vooral te maken met het gunstige economische klimaat in de havenstad. Terwijl de economische omstandigheden in met name Amsterdam rond het einde van de 18de eeuw zeer slecht waren. Dan was er nog de oorlog die de Europese mogendheden voerden tegen het revolutionaire Frankrijk van Napoleon. Heel veel burgerartilleristen uit Amsterdam trokken naar Den Helder. Verderop in dit stuk zal blijken dat het goed mogelijk is, dat Meir Simon vanuit Amsterdam naar Den Helder trok. Ook trokken veel Europeanen van diverse pluimage met de legers op. In het begin van het jaar 1795 was er een ware vluchtelingenstroom op gang gekomen in de richting Noord-Holland, vanwege een gerucht dat Utrecht en Holland met de Fransen hadden gecapituleerd[5].
Naar aanleiding van het artikel heb ik contact gezocht met het Noord-Hollands Archief. Maar al snel bleek dat de stukken die als bron genoemd worden niet meer aanwezig zijn. De archivaris is verder gaan zoeken en vond de borgstelling. Het document bevat twee gaatjes waar volgens hem ooit andere paperassen aan vast hadden gezeten, die ons wellicht meer hadden kunnen vertellen. Helaas, in het geval van Meir Simon dus geen verklaring van de parnassiem waaruit we zijn vorige woonplaats kunnen vernemen. Maar uit de Borgstelling blijkt wel dat hij het volste vertrouwen kreeg van twee gojim[6] uit Den Helder. Blijkbaar hadden zij goede ervaringen met Meir Simon en durfden dit risico voor zes jaar aan te gaan.
In de Franse tijd kon men “op den Lande van Huijsduijnen en de Helder” een goede boterham verdienen. De bouw van een getijdenhaven in het Nieuwe Diep, oorspronkelijk ingericht als veilige haven voor de koopvaardij, bracht economische voorspoed. In de zeehaven lag een deel van de oorlogsvloot met bemanning. Door de inkwartiering van ’s lands krijgslieden nam de plaatselijke bevolking in grote getale toe. Overigens niet zonder de nodige problemen voor de oorspronkelijke bevolking, maar er was volop werk. Ook opmerkelijk, aldus historici, was er weinig sprake van antisemitisme[7]. Wellicht vormden de Joden door het pluriforme karakter van de bevolking en de economische voorspoed ten tijde van de republiek geen bedreiging wat erop duidt dat ze goed geïntegreerd waren[8].
De twee gojim genoemd in de borgstelling, waren de rooms-katholieke Adam Peterszoon, kastelein in het logement “Het Wapen van Haarlem” en de gereformeerde Hendrik Prins van beroep tapper. Het zou kunnen, dat Meir Simon bij aankomst in Den Helder een logeerkamer in het Logement van Adam Peterszoon kreeg. Tevens lijkt het me niet ondenkbaar, dat hij als koopman de dranken voor hen inkocht. Maar in het jaar 1808 woont hij daar niet meer, dan deelt hij met ene Isaac Cohen een huis aan de Dijkstraat nummer 430[9]. Bij nader onderzoek lijkt het te gaan om Isaac Emanuel Haringman Cohen. Diens broer Abraham krijgt op 17 februari 1807 het burgerschap omdat hij “eerlijk en braaf zich altoos heeft opgestelt”. Abrahams akte werd ondertekend door het “Committee van Algemeen Welzijn” te Amsterdam, bestaande uit Machiel Levie, Hartog Jacobs, B. Polak, David, Gerrit Abraham, Simon Jacob, David Adams, Philip Emanuel, David Levy en Philip Isaac de Jongh.
Voorstraat te Harlingen

Door zijn huwelijk met Anna (Kaatje) Nathans Cohen zijn we nu in Harlingen terecht gekomen. Blijkens de geboorteakte van 25 augustus 1812 van de naar moederszijde vernoemde tweeling Mieke en Nathan, woont Meir Simon met gezin aan de Voorstraat nummer 61, hoek Roepersteeg in Harlingen. Dat is een heel mooi pand met trapgevel waar een eeuw later romanschrijver, dichter, essayist, vertaler, muziekcriticus en arts Simon Vestdijk werd geboren. Vanaf 1799 was dit huis eigendom van Mozes Salomons Van Messel[10], gehuwd met Brendela Samuels.
Het huis kent een lange historie en wordt voor het eerst genoemd in november 1656, als de koopman Sicke Lubberts een huis, mouterij en erachter een ledig erf koopt voor 7150 carolus gulden van Maicke Feytema. Als ruim honderd jaar later het huis wordt verkocht door de erven Pyter Tjebbes Dreyer (gehuwd met Janke Douwes Hanekuyk) aan Jacobus Buitenpost en diens vrouw Geertje Siverda, wordt het pand omschreven als “een deftig huis op de hoek van de Roepersteeg, beneden door een muur, en boven door een schutting afgescheiden van het ten noorden liggende pakhuis. Het heeft een vrije op- en afslag naar de turfzolder, zowel door de deur van het pakhuis, als via de wenteltrap in de steeg”.

Mozes Salomons van Messel (1746-1828) dreef met zoon Abraham een handel aan de Voorstraat 61 in de beste Hollandse en Friese jenever, luxe likeuren en daarnaast koffie, thee en kruidenierswaren[11]. Van Messel verging het zakelijk gezien redelijk goed. Volgens de St. Jacobischatting betaalde hij in het jaar 1810 zes gulden en tien stuivers belasting. Daarnaast bezat hij een rijtuig (en dus ook één of meer paarden) en had een huisbediende. Mozes was tevens parnassijn van de Joodse gemeente te Harlingen. Hij was een man van aanzien. Het lijkt niet ondenkbaar dat Meir Simon als huisbediende of koopman werkzaam was voor Van Messel. Hij leunde in ieder geval sterk op de zakelijke contacten van zijn schoonmoeder met de families Van Messel en Manheim, de laatste voornamelijk afkomstig uit Alkmaar en Den Helder. Schoonmoeder Mietje Salomons (mogelijk een Van Messel[12]) huurde met anderen een winkel en pakhuis[13] van de koopman en winkelier Samuel Salomons de Jong (1773-1824) die een zoon was van Salomon Emanuel Manheim en Mietje Samuels (Salomon trouwde 2. Mariaantje Mozes). Salomon Emanuel Manheim was een markant en door een ieder zeer gerespecteerde burger van Alkmaar, waar hij in 1772 het burgerschap kreeg. Respectabel, niet in de laatste plaats omdat hij 101 jaar oud werd, maar vooral omdat hij tot op hoge leeftijd mensen van de verdrinkingsdood redde en rampen wist te voorkomen. In 1808, hij was toen 83 jaar, werd hem door het Alkmaarse stadsbestuur de zilveren vroedschapspenning toegekend en een wekelijkse gratificatie van drie gulden tot zijn dood wegens grote moed bij het redden van mensen: “Een man bij alle zijn mede- burgeren in het hoogste aanzien, welke door belangelooze mensenliefde alleen gedreven, (….)”[14]
Evenals de familie Roosnek, vertrekt op een gegeven moment ook Van Messel naar Amsterdam. Een eeuw later adverteren beiden in het Algemeen Handelsblad van 1 januari 1913.
Batavierstraat Amsterdam
Meir Simon Rosenhek is veel op pad. In ieder geval is hij blijkens de geboorteaangifte van de tweeling Mieke en Nathan op 25 augustus 1812 door Samuel Salomons de Jong en Izaak Jacobs van Gelder, zonder opgaaf van reden, tijdelijk absent.
Vanaf die datum is er verder niets meer over hem te vinden in de archieven. Pas in 1824 blijkt dat hij ofwel vermist, ofwel overleden moet zijn, want dan sluit zijn echtgenote een overeenkomst met de Amsterdamse koopman Hartog Mozes Cohen om met elkaar in het huwelijksbootje te stappen. Liefde alleen biedt geen houvast, bijgevolg nam men de bepaling op dat diegene die de belofte verbreekt, een boete van 100 gulden in klinkende munten moet betalen. Ook geven beide echtelieden in spe elk een volmacht aan de rechtsgeleerde Christianus Petrus Eliza Robide van der Aa te Leeuwarden. Helaas is de inhoud van beide akten ook hier onbekend gebleven en bevinden deze zich niet meer in het notarieel archief van Tresoar.
Bij nader onderzoek blijkt dat het toch niet tot een huwelijk is gekomen. Een huwelijksakte is niet gevonden. Vermoedelijk ging het feest niet door omdat ze geen overlijdensakte van Meir Simon kon overleggen. In deze periode verlaat zij met haar kinderen ook Voorstraat 61 en trekt zij in bij haar moeder.
Tien jaar later in 1834, bij het huwelijk van zoon Simon Meijer Roosnek en Betje Roeper is hij ook afwezig. De kapitein van de 17de afdeling Infanterie geeft toestemming voor het huwelijk. Simon verklaart dan dat hij en zijn familie niet weten waar de verblijfplaats van hun vader is.
In het jaar 1834 verhuisde Simon met echtgenote Betje, moeder Anna en zus Dina van Harlingen naar de Batavierstraat 23 in Amsterdam waar ze een koffienering begonnen. Meir Simon was er niet bij. Zijn naam ontbreekt. Op het adres woonde ook schoonmoeder Mietje Kartoef en Henderica Jac. van Gelder (10 mei 1847 – 30 december1851).
Wat kunnen we wel over Meir Simon concluderen?
Aan de hand van de schamele gegevens zijn er toch een paar conclusies te trekken: Zeer waarschijnlijk kwam Meir Simon niet uit Nederland omdat niet de parnassiem uit zijn vorige woonplaats maar twee niet-Joden garant voor hem stonden. De analyse van zijn handschrift toont dat hij geen rijke en gestudeerde Jood was. Gezien de werkzaamheden lijkt het er sterk op dat hij in de koffie- en theehandel zat. Tussen 1812 en 1834 werd hij als vermist opgegeven, maar overleed hij voor 1836 want dan wordt zijn echtgenote blijkens haar eigen overlijdensakte “weduwe” genoemd. Ze ligt begraven op de Joodse begraafplaats Zeeburg. De naam Roosnek wordt hier in de Joodse bronnen gespeld als R’ozenek[15].
Zonder aanknopingspunten kom je in een genealogisch onderzoek niet verder. Dat is hier ook het geval. Als je al speculerende naar de tijdlijn kijkt, dan is het goed mogelijk dat Meir Simon op, of kort na 27 augustus 1799, in Den Helder als militair tijdens de Brits-Russische invasie voet aan wal zette. Dit past in het tijdsplaatje dat hij schetst als hij in 1806 verklaart al sedert zes jaar in de havenstad dienstbaar te zijn. In dat geval zou hij afkomstig kunnen zijn uit Engeland of Rusland.
Er zijn tevens goede redenen aan te nemen dat hij in de koffiehandel werkzaam was. De handel in koloniale producten lag in zijn tijd hoofdzakelijk in Britse handen. Wellicht dat ook Meir Simon hier zijn zakelijke contacten had.
Om de economie van zijn Britse tegenstander te ontwrichtten, voerde Napoleon in 1806, het jaar waarin Meir Simon het burgerschap krijgt, het Continentaal Stelsel in. Deze maatregel betekende een verbod op alle handel tussen het Europees continent en Groot-Brittannië. Hierdoor ontwikkelde zich een markt in surrogaat producten zoals cichorei, een vervanger voor koffie. Tevens kwam er een grootschalige smokkel op gang. Ik stel me zo voor dat de in de borgstelling genoemde Hendrik Prins en Abraham Peterszoon zich in 1806 niet voor niets garant stelden en er iets voor terug wilden in de trant van: “Hij zorgt voor de koffie en wij voor zijn burgerschap”. Maar zoals gezegd, het blijft speculeren.
Ook Van Messel zal met zijn nering onder het embargo te lijden hebben gehad, dat tot 1814 gehandhaafd bleef. Wellicht is Meir vanwege de (smokkel) handel rond augustus 1812 naar Engeland vertrokken en om die reden “tijdelijk absent”.
Een andere mogelijkheid voor zijn absentie zou kunnen zijn, dat hij in 1812 als militair met keizer Napoleon en diens leger de veldtocht naar Rusland ondernam. Uiteindelijk bleek de tocht een huiveringwekkend fiasco. Al op de heenweg verloor hij zonder gevechten meer dan 100.000 manschappen. Ondanks al zijn ervaring verkeek hij zich enorm op de logistieke problemen van deze verre troepenverplaatsing onder barre weersomstandigheden. Nauwkeurige cijfers over het aantal Nederlanders dat eraan deelnam, zijn er niet. De schattingen lopen uiteen van 14.000 tot 30.000. Van hen kwamen er nog geen duizend terug: tussen de zeven en drie procent. Zou Meir bij de slachtoffers of vermisten hebben gehoord waardoor Anna Nathans Cohen zich genoodzaakt zag een nieuwe echtgenoot te zoeken in de persoon van Hartog Mozes Cohen?
Frankfurt am Main
Er loopt mogelijk nog een spoor van Amsterdam naar het huis Roseneck dat op het “Rosengelände” stond in de Judengasse in Frankfurt am Main.
In 1796 bombardeerde Napoleon de stad. Het grootste deel van de Judengasse ging in vlammen op, waaronder ook het gehele Rosengelände met de huizen Rozeneck, weisse Rose, goldne Rose, gelbe Rose, braune Rose, Rosenkranz en Rose. De Gasse werd niet herbouwd. De Joden mochten toen voor het eerst sinds het jaar 1460 buiten de Gasse wonen. Echter, de arme Joden bleven vaak in de Gasse, wat een soort armengetto werd en velen vertrokken op goed geluk naar elders.
Op het Rosengelände en het huis Roseneck keren telkens voornamen terug die ook bij Meir Simon’s nakomelingen voorkomen namelijk.: Simon, Meijer, Samuel, Abraham en Dina. Ten tijde van het bombardement werd vanuit dit huis de handel in koffie gedreven! Het betreft hier de familie Hecht. Ik wil er bij aantekenen dat het huis Roseneck door rijke families bewoond werd. Echter de familie Hecht met hun koffiehandel was voor een deel onbemiddeld, wat past binnen het kader van Meir Simon. Een paar leden van deze familie vestigde zich in Engeland.
De familie Hecht[16], van wie een aantal zich ook Roseneck noemen, zijn door huwelijken verbonden met de familie (Schuster-) Öttingen[17]. Via Öttingen loopt de lijn naar de familie Halberstadt te Amsterdam[18]. Maar er loopt ook een lijn van het huis Roseneck naar Wageningen, waar een vergelijkbare achternaam voorkomt, namelijk Rozenik. Deze familie heeft aantoonbaar banden met het huis Roseneck in Frankfurt am Main. Rozenik lijkt daarmee een op Roseneck geïnspireerd grapje. De Wageningse grootgrondbezitter Jacob Samuel Marcus Wagene Rozenik[19] (1775-1853) koos bij de naamsaanneming deze achternaam als een uiting van liefde voor zijn tweede vrouw, Rosette Levij Samson Wolfenbuttel: “De voor weinige jaren te Wageningen overleden Heer Roosenik (…) gaf als door hem verlangden geslachtsnaam op den naam zijner echtgenoot, welke Roosje heette, en ik, hij zelf, en alzoo werd zijn geslachtsnaam Roosenik”.

Twee nichten[20] van Jacob Marcus Rozenik trouwden met twee achterkleinzoons van Aron Samuel Hecht, afkomstig van het huis Roseneck te Frankfurt am Main.
De naam Rosenik (aldus de officiële spelling) heeft niet lang bestaan. Voor zover na te gaan, had Jacob uit zijn drie huwelijken maar één zoon, Samuel Marcus Rosenik. Die overleed in 1826 op 23-jarige leeftijd ongehuwd en kon de naam Rosenik dus niet voortzetten.
Tenslotte
Misschien komt er ooit nog een voortschrijdend inzicht naar Meir Simon’s afkomst, al was het maar dat we uiteindelijk opnieuw moeten concluderen dat Meir Simon een vreemde eend in de Harlinger bijt zal blijven. Vooralsnog doet hij mij denken aan het Jiddische begrip “Luftmentsch”: iemand die de straten afstruint op zoek naar massematte, naar brood op de plank. Zoals de Joodse Groninger Saul van Messel in zijn bundel “Inkele Rais” (Enkele Reis) het zo mooi in zijn gedicht “Luftmensch” beschrijft:
wat boer poot in laand
poot ik in locht
hai holt alles in haand
ik bin aaltied op vlocht[21]
Henriëtte van Dijk
Emmen, maart 2021
Het volledige verhaal is ook in een pdf-versie te downloaden.
Zie ook elders op de website Henriëtte van Dijk, Het huis Roseneck, Een onderzoek naar de bewonersgeschiedenis van dit huis op het Rosengelände in Frankfurt am Main
Parenteel Meijer Simon Roosnek
Meijer Simon, ook genoemd Me’ir Simon Samuel, vermoedelijk geboren rond 1776, datum en plaats van overlijden niet bekend, getrouwd met Anna (Chaya) Nathans alias Kaatje Cohen, geboren vermoedelijk te Harlingen ca. 1783, overleden aan de koorts te Amsterdam, Batavierstraat 23 op 1 juli 1836, begraven te Zeeburg op 3 juli 1836, de aangevers van het overlijden van Anna zijn Josef Jesajas Spier, 54 jaar, beroep kruier, wonende Korte Houtstraat 36 en Andries Simon, 53 jaar, geen beroep, wonende Uilenburg 92. Anna was een dochter van Nathan Eliazar Cohen, geboren te Leeuwarden in 1758, overleden te Harlingen op 28 september 1808 en Mietje (Mieke) Salomons, geboren te Harlingen op 4 januari 1750, overleden te Harlingen in Wijk F, huisnr. 168 op 28 februari 1822.
Ze kregen vier kinderen:
- Simon Meier Rosenhek, besnijdenis door Mordechai Mozes Leipnik op 11 augustus 1808 te Harlingen: besneden Abr. Samuel, zoon van Meijer (de Sandak was onbekend), overleden aan een borstkwaal op 3 mei 1858 te Amsterdam. Simon Meier was woonachtig aan de Batavierstraat 205, was venter en bezat later een winkel in lampen. Begraven te Muiderberg. In de akte van naamsaanneming noemt Meier zijn zoon Samuel. Grootmoeder Mietje Salomons, die de achternaam Cohen aanneemt, noemt hem Simon. Gehuwd op 1 oktober 1834 te Amsterdam, choepa 16 november 1834 NIHS (Hoogstraat) met Betje Izaak Roeper, geboren ca. 1806 te Amsterdam, dochter van Isaac Jacob Roeper (Omroeper) en Mietje Nathan Karthoef. In 1863 was Sara water en vuur verkoopster.
Uit de gemeentelijke huwelijksakte blijkt dat Simon Meier bij de milicien zit, 17de afdeling Infanterie en tevens dat de woon of verblijfplaats van vader Meier Simon onbekend is. Voor zijn inzet te Vlaardingen tijdens de 10-daagse veldtocht, krijgt Simon het ijzeren kruis.
- Dina Rosenhek, geen geboorteakte aanwezig, geboren 1810, ongehuwd, overleden vermoedelijk te Amsterdam vóór 1893.
- Nathan Rosenhek, geboren te Harlingen, Voorstraat 61 op 25 augustus 1812, vermoedelijk kort na de geboorte overleden.
- Mieke Rosenhek, geboren te Harlingen, Voorstraat 61 op 25 augustus 1812, overleden te Harlingen op 8 februari 1813 in het huis N 258, Wijk C (het huis waar haar grootmoeder woonde). Samuel Salomons de Jong gaf de geboorte aan van de tweeling Nathan en Mieke Rosenhek. Simon Meier Rosenhek en Betje Izaak Roeper kregen 3 dochters die jong zijn overleden en 5 zoons van wie 2 jong zijn gestorven:
- Isaac Simon Roosnek was borstelmaker van beroep, geboren op 16 juni 1837 te Amsterdam, overleden voor 27 augustus1903, gehuwd op 2 januari 1861 te Amsterdam met Roosje Witteboon, geboren 26 april 1835 te Amsterdam, overleden na 27 augustus 1903, dochter van Salomon Salomon Witteboon en Roosje Abraham Kat. Het echtpaar kreeg 7 dochters en 4 zoons. Een nakomeling van Isaac en Roosje was de acteur Dick Scheffer, die eigenlijk Isaak Komkommer heette en bekend is van o.a. Flodder en de SRV-man in Zonnedael.
Simon Roosnek (24-2-1870/3-11-1942); zoon van Nathan Simon en Sara Witteboon. Gehuwd met Rebecca Witteboon (Mok). - Meijer Simon Roosnek, geboren te Amsterdam op 8 of 22+ december 1838, datum en plaats van overlijden niet bekend, gehuwd 1. te Amsterdam op 28 januari 1863 met Sara Witsenhuijsen, ventster, geboren te Amsterdam op 12 oktober 1842, overleden te Amsterdam op 4 juni 1876, dochter van Levie Isaac Witsenhuijsen en Esperanca Levie Swart. Gehuwd 2. te Zwolle op 16 november 1876 met Sophia de Groot, geboren te Zwolle op 24 september 1837, overleden te Amsterdam op 13 november 1903, dochter van Meijer Isaac de Groot en Sara Salomon van Reens. Meijer Simon was venter in 1863. Hij begon in 1889 een koper- en blikslagerij aan de Kloveniersburgwal 39. Hij had een winkel genaamd “de Concurrent” aan de Joden Breestraat 20 in aardewerk, lampen en huishoudelijke artikelen. Meijer en Sara kregen 3 zoons en 2 dochters. Meijer en Sophia hadden 3 zoons en 1 dochter. De verzetsman Eduard Roosnek was zijn kleinzoon. Eduard was de enige overlevende van de overval door de Duitse bezetter op 19 februari 1941 op de ijssalon Koco aan de Van Woustraat in Amsterdam.
Salomon Witteboon (1851-1943) (schoonvader van Simon Roosnek), sigarenmaker, winkelier en later diamantair, gehuwd met Grietje Ammon Mok (Soester) Salomon’s zuster Sara was met Nathan Simon Roosnek getrouwd. Roosje Witteboon, gehuwd met Isaac Simon Roosnek, was een tante van Salomon. Foto’s uit coll. N. Roosnek te Den Haag. - Nathan Simon Roosnek, sigarenmaker, geboren te Amsterdam op 5 december1842, overleden te Amsterdam op 3 december 1912, begraven te Muiderberg, gehuwd te Amsterdam op 25 april 1866 met Sara Witteboon, naaister, geboren te Amsterdam op 6 september 1848, overleden te Amsterdam op 26 april 1905, dochter van Salomon Salomons Witteboon en Rebecca Meijer de Groot. Het echtpaar kreeg 3 dochters en 4 zoons. Nathan Simon woonde aan de Plantage Badlaan 7. Hij begon omstreeks 1887 een brandstoffenhandel, die door zijn zoon Simon en na diens overlijden door kleinzoon Nico Roosnek tot in de jaren 50 van de vorige eeuw werd voortgezet.
De overgrootvader van Salomon Witteboon (foto rechts) was Salomon (Zelig ben Getz Elchanan) Gerrit Witteboon[i] (1745-1816), van beroep groenteman. Hij was gehuwd met Marianne Jacob de Vries (1850-1804). Zijn broer Gerrit was gehuwd met Betje Visser (Vissel) Lubich en woonde in de tijd van Meir Simon met zijn gezin ook in Harlingen, alwaar hij op 18 oktober 1831 overleed.
[i] Genaturaliseerd op 27 januari 1812 te Amsterdam en nam de naam Witteboon aan (zie: https://www.genealogieonline.nl/genealogie-van-raam/I20444.php).
NOTEN
- Strafvonnissen Noord-Holland, rechtbank Amsterdam.
- “Er blijft onzekerheid over de eerste letter (gezien van rechts naar links natuurlijk) maar we mogen aannemen dat de schrijfletter mem gereduceerd is tot een streepje en op een waw lijkt. Gaan we van een waw uit dan betekent het woord niets; indien een mem dan staat er מאיר Meir, ofwel de naam ‘Meier’.
Van het tweede woord zijn de eerste vier letters duidelijk: een sjin, een jud, een mem en een waw. Het kan zijn dat de daaropvolgende letter ook een waw is, en de laatste letter een sluit-nun. Dan staat er: שימוון ‘ Sjimon’, maar dan met twee waws, en dat is vreemd. De correcte spelling van de naam Sjimon zou zijn שמעון. Een s-klank aan het eind (Simons) staat er niet, tenzij we aannemen dat de laatste twee letters als één moeten worden gelezen, en dan een drukletter-sluit-tsadiq vormen. Dat lijk echter onwaarschijnlijk”.
- Levend Verleden, pagina 28/32, 1 juni 1995, Rens Schendelaar, “Joodse kooplieden en handelaren vestigen zich in Den Helder”.
- Het bestuur van een synagoge.
- Dagverhaal der doormarcheerende troepen, Beverwijk in de ban van de Fransen (1787-1802), 1999 uitgegeven door het Historisch Genootschap Midden-Kennemerland en het Museum Kennemerland, drs. J. van Venetien, drs. A. Schweizer en J. van der Linden.
- Een goj (Hebreeuws: גוי, meervoud: גויים – gojim) betekent ‘volk’ in het Hebreeuws. De term wordt tegenwoordig gebruikt voor niet-Joden.
- Zie hiervoor ook H. Beem die in zijn boek “De Joden van Leeuwarden” op blz. 90 M.J. Bolle citeert.
- b.: Er was een levendige handel tussen Amsterdam, Den Helder en Harlingen. Zo voer er drie keer per week een schip tussen Harlingen en Amsterdam: “De officieren van het Groot-Veerschippersgild te Harlingen adverteeren, dat de Harlinger beurtman op Amsterdam vice versa van 12 Nov. tot 12 Febr. bij vaarbaar weer en wind driemaal weeks zal varen, n.l. van Harlingen op Amsterdam Zondags, Woensdags en Vrijdags, ’s morgens 9 uur en van Amsterdam op Harlingen Maandags, Woensdags en Vrijdags, ’s avonds met Boomklok luiden (Wumkes) 19 nov. 1760).
- Idem noot 3
- Op maandag 20 december 1784 wordt hij “tot burger deser stede aangenomen en heeft de eed van getrouwheid gepresteerd in handen van pres. burg. Frieseman, en de gerechtigheid betaald tot f. 10:10:0 aan de gemeenteraad”.
- Leeuwarder Courant 25 oktober 1816.
- Gezien het patroniem Salomons. Net als bij Anna Nathans Cohen en haar broer Adam gehuwd met Sara Levij van Amerongen, worden bij de familie Van Messel ook tweelingen geboren.
- Ze is medegebruikster van pakhuis wijk E nummer 244 en een winkel wijk E nr. 248. Medegebruiker van de winkel is Albert Slooijer wed., Pieter Bos, sjouwer en Pieter Jans wed. Eigenaar van winkel en pakhuis is Samuel S. de Jong.
- Zie voor het volledige verhaal pag. 56, De Kille aan het Marsdiep, Joop D. Kila, Helderse Historische Vereniging, oktober 1999.
- Joodse achternamen in Amsterdam 1669-1850. Jits van Straten, Jan Berns, Harmen Snel, Bennekom februari 2002, pagina 105
- Hecht stamt af van een tak van de Frankfurter familie Gelhäuser (zum Hecht), die vele eeuwen het huis Roseneck bewoonden. Van Gelhäuser stammen ook af Fuld/Fulda en Schnapper ( Stammbuch der Frankfurter Juden, Geschichtliche Mitteilungen über die Frankfurter jüdischen Familien 1349-1849, dr. Alexander Dietz, Frankfurt am Main, Verlag J. St. Goar 1907).
- Via huwelijken tussen leden van de familie Hecht, de families Öttingen en Kulp-Wetzar zum Roseneck. De Judengasse was in de loop van de eeuwen volledig volgebouwd waardoor de huizen overbevolkt raakten met aan elkaar verwante families inclusief het huispersoneel. Bovendien mochten er in de Gasse maar 12 huwelijken per jaar worden afgesloten, wat inhield dat dit een privilege voor de rijken was en er veel onechte kinderen werden geboren.
- Via Rejze aus Amsterdam b’ p’ Nosen/Nate Halberstadt (22 mei 1782 overleden te Frankfurt am Main). Een familielid was Jakef Halberstadt uit Amsterdam en overleed te Frankfurt am Main op 13 december 1799. Hij was geen Frankfurter Stättigkeidsjude want hij ligt begraven op de Hekdeshplatz. Rejze (Roosje) aus Amsterdam, was rond 1756 gehuwd met Ajzek Kulp-Wetzlar/Isak Moses Kulp, hij overleed 10 januari 1793 als “der alte Ajzek b’ ha-mannoh b’ Mose Kulp” en is begraven naast zijn broer Jukkef, zoon van Moses Kulp-Wetzlar zum Roseneck en Rejzle b’ Jukkef Öttingen.
- Zoon van Samuel Jonas Marcus Wagene, geboren te Memmelsdorf op 19-7-1717, overleden te Wageningen op 24-2-1815. Gehuwd met Maria Mirjam Mackum (Mirjam bat k”h Zanwil), geboren ca. 1734 te Nijmegen, overleden op 10-2-1829 te Wageningen. Samuel Jonas Marcus Wagene was een zoon van Jonas Marcus en Dina Heijman Jacobs.
- Vrouwtje Freidche Gabriel Marcus en haar zus Meintje Bina Gabriel Marcus trouwen resp. met Samuel Zemel Salomon Hegt Hecht-Levie en zijn broer Benjamin Wolf Salomon Hegt Hecht-Levie.
- Wat de boer op zijn land plant, plant ik in de lucht, hij houdt alles in de hand en ik ben altijd op de vlucht (vrij vertaald).