… de lange weg van het rechtsherstel en het terugkrijgen van tegoeden en goederen
Op de foto Ernestine van Witsen-Weinberg in juni/juli 1945 op Amsterdam CS die terugkeert uit uit Bergen Belsen. Het is een bekende en iconische foto die je inmiddels veel ziet in boeken over de terugkeer van Joden.
Jozef, de man van Ernestine was koopman, dreef in Amsterdam een winkel in muziekinstrumenten. Jozef komt om in Auschwitz. Hun dochter Johanna die in 1937 geboren was, zat vanaf 1941 met hulp van het Rode Kruis ondergedoken bij een kinderloos echtpaar in Berkel en Roderijs en overleeft ook de oorlog. Ernestine overlijdt in 1970. Dienke Hondius heeft in haar Engelstalige boek Return dochter Johanna geïnterviewd over de oorlogsjaren en de terugkeer van haar moeder Ernestine.
Dan een andere foto. U ziet de Stolpersteine-plaatsing: Oranjelaan 26B, Rotterdam, 26 april 2018 ter nagedachtenis van Frits Salomon van Cleeff en Eveline Henriette Sara Spanjaard. Beiden overleden in de oorlog. Kleinzoon Maarten zei in 2018 bij de plaatsing van de Stolpersteine: “Met het plaatsen van deze twee speciale stenen herdenken we wat er met onze grootouders is gebeurd. Ik zie het tevens als een herdenken van een belangrijk stuk geschiedenis in onze familie. Een stuk geschiedenis dat met name het leven van hun kinderen Jeanne en Rob zo bepaald heeft en via hen zodoende dat van ons natuurlijk ook. Kennis van deze geschiedenis zie ik dan ook als een belangrijke factor om ons huidige functioneren, onze aardig- en eigenaardigheden beter te begrijpen.”

Dochter Jeanne is in 1919 geboren. Zij wordt als Joodse in 1941 ontslagen bij de krant De Rotterdammer. In 1942 wordt zij samen met haar ouders afgevoerd naar Westerbork. Zij wordt daar gescheiden van haar ouders en verpleegster. Jeanne overleeft Bergen Belsen waar zij op de infectieafdeling was komen te werken. Zij zit in de beruchte spooktrein die in Tröblitz in april 1945 tot stilstand komt. Daar is haar bevrijding omdat de Duitsers weggevlucht zijn. Jeanne woont daarna enige tijd bij een vriendin in Amsterdam en krijgt werk op een architectenkantoor. Daar ontmoet ze haar latere man. Jeanne gaat pas op latere leeftijd haar levensverhaal vertellen aan iedereen die het wil horen. Jeanne wordt 100 jaar.. Rob is in 1917 geboren en student scheikunde als de oorlog uitbreekt. Hij duikt onder en overleeft net als Jeanne de oorlog. Hij gaat bij de voorlopers van AKZO en later AKZO als chemicus werken. In het echt voelde hij zich meer een kunstenaar en een muzikant. Jeanne en Rob streden na de oorlog om het rechtsherstel voor hun ouders. Ik kom straks als voorbeeld op de strijd om het rechtsherstel voor hun ouders terug.
Samenhang vervolging, vernietiging en beroving
Er is een grote samenhang tussen de systematische vervolging, vernietiging en beroving van de joden in de oorlog. Over de beroving en de houding van de Nederlandse instanties inmiddels ook veel boeken verschenen: ik noem u Gerard Aalders, Regina Grüter, Rob Bakker. Maar het gaat mij om iets anders: Joodse tegoeden staan voor een wereld die er grotendeels na de Tweede Wereldoorlog niet meer was. Juist met dit punt begin ik mijn proefschrift uit 2017. Ik zeg daarover: “Nederlandse Joden die de Tweede Wereldoorlog hebben overleefd, worden in 1945 niet alleen geconfronteerd met het verlies van hun dierbaren, maar ook met de beroving van hun eigendommen. De Duitse bezetter heeft zich op systematische wijze meester gemaakt van hun eigendommen van financiële en niet-financiële aard. Spaarrekeningen zijn leeggemaakt, levensverzekeringspolissen zijn afgekocht en huisraad is verdwenen. Hun persoonlijke eigendommen en die van hun omgekomen familieleden zijn verdwenen of in andere handen overgegaan. Het is voor veel Joden een schokkende ervaring, temeer daar die eigendommen staan voor een verloren wereld, voor een verdwenen Joodse levensstijl en cultuur.”
Die tegoeden en de strijd daarover na de oorlog zijn de moeizame en pijnlijke poging voor veel joden om de behoefte aan herinnering aan omgekomen familieleden in stand te houden. Van hen is soms geen enkel materieel bewijs van aanwezigheid overgebleven. Vanmiddag gaat het me om de pogingen na de oorlog voor joden om hun eigen bezittingen of die van hun familieleden terug te krijgen. De woorden daarvoor zijn restitutie en rechtsherstel..
Ik neem u in mijn presentatie in vogelvlucht mee in de tijd: wat gebeurde er direct na WO II, einde jaren ‘90 en wat kun je er heden ten dage meer precies over zeggen. Dan kom ik uit bij mijn eigen recente onderzoek in het Nationaal Archief in 600 Joodse dossiers. Als voorbeeld behandel ik Frits van Cleeff. Tenslotte noem ik u wat ik nu nog zie als open einden in het onderzoek naar Joodse tegoeden. Daarna kunt u vragen stellen.
De centrale instelling was het Nederlands Beheersinstituut van de Raad voor het Rechtsherstel. Het Nederlands Beheersinstituut benoemde de bewindvoerders. Het hoofdkantoor zat in Den Haag aan de Neuhuyskade. Van 1929 tot de ontruiming op 31 oktober 1942 was daar het Israëlitisch Oude Mannen- en Vrouwenhuis gehuisvest geweest. In Amsterdam zat het grootste bureau van het NBI in het bekende Lloyd-gebouw.
Naoorlogs rechtsherstel
Wat valt er over de periode van het het Rechtsherstel 1945-1968 te zeggen? Enkele opvallende punten:
- De oorspronkelijke eigenaren of hun nabestaanden moesten zelf hun tegoeden en goederen terug zien te krijgen (in tegenstelling tot Frankrijk). In gewone taal: In Frankrijk kreeg men alles meteen automatisch terug. In Nederland niet, er kwamen bewindvoerders voor ‘joodse afwezigen. De bewindvoerder moest het maar zien te regelen. Geregeld moesten zij juridische procedures voeren vanwege huizen, effecten en polissen
- Het hele proces duurde heel lang. Ontwarren van tegoeden van de roofbank Liro waar alles in de oorlog ingeleverd moest worden, duurde jaren
- Soms forse tegenwerking (Beursstaking 1952 tegen de omgekeerde bewijslast). De Beurs krijgt zijn zin en uiteindelijk springt de overheid bij
- Geen politieke steun van het kabinet en ook geen budgettaire steun voor de Joodse boedels. Kosten van de kampen zijn door de joden zelf betaald. Minister Lieftinck legde daarvoor geen geld opzij. Ook allerlei belastingen moesten gewoon betaald worden.
- Overlijdensverklaringen waren pas mogelijk toen de wet er in 1949 was
- Joodse crediteuren krijgen uiteindelijk 75-90% van hun vorderingen op hun boedels
Loe de Jong zegt in 1988 in deel 12 in zijn standaardwerk Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog): “De terugkeer van Joodse bezittingen is niet een hoofdstuk waarop het Nederlandse volk trots kan zijn. De wetgeving is met uitzondering van het onrechtvaardige effectenrechtsherstel degelijk geweest. De uitvoering duurde te lang, was formeel, uitgesproken schriel, minder fraai, onrechtmatig en kwetsend”. NIOD-onderzoeker Gerard Aalders concludeert in zijn boeken en spreekbeurten einde jaren ’90 dat het Nederlands rechtsherstel redelijk heeft gefunctioneerd. Zijn hoofdconclusie is dat het rechtsherstel gezien haar doelstellingen niet heeft gefaald, maar dat de uitvoering een lijdensweg was geweest. Dit historische beeld van Lou de Jong en Gerard Aalders gaat in de kern niet einde jaren ’90 kantelen, maar wel hoe je daar in het licht van hedendaagse normen en vooral een ander normbesef naar moet kijken en moet beoordelen.
Drie onderzoekscommissies
De wereldwijde aandacht voor Nazigoud, bankkluisjes in Zwitserland en de Liro-affaire leidt in Nederland in 1997 tot drie onderzoekscommissies: Kordes, Scholten en Van Kemenade. Kordes kijkt naar de Liro-affaire en daarna naar roof en restitutie van Joodse goederen in Nederland. Scholten kijkt naar de roof en restitutie van financiële tegoeden in Nederland. Van Kemenade is een soort overkoepelende moedercommissie en kijkt ook nog naar het buitenland.
Als ik de door de commissies aangesneden kwesties samenvat, gaat het vooral om:
- Materiële kwesties: consignatiekas, uitvoeringskosten, effectenmanco, openstaande en na de oorlog afgekochte polissen, banktegoeden
- Morele kwesties: kosten kampen, successiebelasting, houding beurs. Ook was de wetgeving die gebaseerd was op juridische begrippen als redelijkheid en billijkheid juist nadelig geweest ten aanzien van de Joodse gemeenschap, dat had anders gemoeten
- Formulering van een excuus; gaat het om een te maken gebaar of om echte restitutie of om de morele erkenning van aanspraken
Ik heb in 2017 een proefschrift geschreven over de akkoorden. De Joodse gemeenschap sloot in 1999 en 2000 belangrijke akkoorden met de verzekeraars, de Nederlandse regering en de banken. Ik was zelf einde jaren ’90 als projectleider Joodse Tegoeden op het Ministerie van Financiën onder Gerrit Zalm betrokken bij deze akkoorden.
Die akkoorden van de Joodse gemeenschap gingen allemaal anders. De tijd ontbreekt nu om dat allemaal ook te behandelen, leest u mijn proefschrift. Wat resulteerde waren de Maror-uitkeringen (individueel en collectief). Het akkoord van de Joodse gemeenschap met de verzekeraars. Uiteindelijk kwam 764 miljoen gulden op tafel dat weer leidde tot de Maror-uitkeringen. De verzekeraars en de Nederlandse regering waren achteraf tevreden. Bij de banken en de Nederlandse Beurs overheerste achteraf een venijdig sentiment.
In 2018 werd het archief van het Nederlands Beheersinstituut openbaar. De laatste jaren ben ik de praktijk van het rechtsherstel gaan studeren aan de hand van 600 zogeheten beheersdossiers van Joodse afwezigen. Later dit jaar zal ik erover gaan publiceren. Het zijn eigenlijk heel saaie boekhoudkundige dossiers met geregeld hele persoonlijke briefjes van de bewindvoerders erin waarin zij aangeven om zelf weer een bestaan op te bouwen.
De rol van het NBI
Die 600 dossiers zijn 2% van het totaal. Een semi-representatieve steekproef is het geworden. Ik kan u een scherper beeld geven dan de commissies rond 2000 dat deden. Het is een tijdrovende kwestie geweest. Het ging mij om de Nederlandse joden die omgekomen waren. Ik zag ook veel dossiers van Duitse joden die voor de oorlog al naar Nederland gevlucht waren, maar die heb ik in mijn overzicht niet meegenomen. Hetzelfde geldt voor de bewindvoeringen die gestopt werden omdat de joodse afwezige toch de oorlog overleefd had.
U ziet het totaal aantal bewindvoeringen joodse afwezigen in de tijd. Het Beheersinstituut had alles uitbesteed. Vreemd bewind zijn bewindvoeringen door familie en derden (advocaten, accountants of notarissen). Eigen bewind zijn de Stichtingen bewindvoeringen Afwezigen Onbeheerde nalatenschappen. Deze stichtingen waren uit het particulier initiatief voortgekomen en stonden eigenlijk ook los van het Beheersinstituut.
Wat moesten de bewindvoerders doen en wat was hun relatie met het Beheersinstituut?
- Geen aandacht bij Beheersinstituut voor Joodse vermogens behalve voor jaarlijkse financiële rapportages. Er komt politieke aandacht voor het Beheersinstituut vanwege de vele ondoelmatigheden.
- Gemiddelde duur iets meer dan 4 jaar
- Bewindvoerders moeten zelf al het werk doen. Zij verkeerden in een moeilijke positie (niet mogen beheren, Doorgaans geen voorschotten krijgen omdat LVVS nog niet ontward was , afhankelijk van anderen, de Jaarlijkse grondheffing)
- Te hoog gespannen verwachtingen van de vermogens bij de bewindvoerders. Veel bewindvoerders laten het na verloop van tijd Lopen en willen zich terugtrekken
- De passiva waren vaak doorslaggevend: schulden, hypotheken, achterstallige betalingen waaronder landelijke belastingen inkomstenbelasting, loonbelasting, omzetbelasting, ondernemingsbelasting, de vereveningsheffing , de vermogens- en vennootschapsbelasting, belastingheffingen vanwege pensioen en uitkeringen (zekerheidsbelasting). Die naheffingen hadden eveneens betrekking op allerlei lokale belastingen tijdens de Tweede Wereldoorlog: de brandverzekeringsbelasting, grondbelasting, riool- en straatbelasting, erfpachtbelasting. Er werden tegelijkertijd ook vrijstellingen verleend.
Het wemelt in de archieven van lijstjes van geroofde spullen. Of het gaat veel om huisraad dat afgegeven is aan familieleden of aan derden. Na de oorlog zie ik de bewindvoerders veel op bewariërs afstappen. Ik zie ongeveer dat in de helft van de gevallen dat spullen dan terugkomen, maar in de helft ook niet.
Hiernaast ziet u wie de erfgenamen waren. Een derde is eerstegraads: partners, (schoon)ouders en (schoon)kinderen. Een derde is tweedegraads (broers, zusters, kleinkinderen, opa, oma, schoonzussen, zwagers, stiefbroers en stiefzussen). Een derde is verder weg, niemand of onbekend.
Over de hoogte van de vermogens valt bij de opheffing van de bewindvoeringen het volgende te zeggen. De helft van de vermogens lag onder de 500 gulden of was zelfs nihil. De andere helft is ruwweg gelijkelijk verdeeld over de categorieën 500-3.000, 3.000-10.000 en boven de 10.000 gulden. Omdat er na het einde van de bewindvoeringen nog vermogensbestanddelen vrijvielen (LVVS-uitkeringen, effecten, geblokkeerde bankbiljetten, polissen) is er uiteindelijk wat meer naar de erfgenamen gegaan.
Frits en Eveline van Cleeff
Ik kom nu terug bij Frits en Eveline van Cleeff. Ik heb het beheersdossier plus wat de familie heeft aan correspondentie, samen met kleinzoon Maarten bekeken. Ik noem u geen financiële cijfers maar wel wat me opviel.
- Frits had gewerkt in de Handelsonderneming Tobias van Cleeff en zonen, confectiefabriek van Kinder- en Bovenkleding:
- Een notaris is de bewindvoerder.
- De familie verkoopt de fabriek aan twee medewerkers die een goede rol in de oorlog hebben gespeeld in een tijd met een Duitse Verwalter.
- Er is in 1949 een uitspraak van de afdeling Rechtspraak van de Raad voor het Rechtsherstel nodig over een pand aan de Mathenesserlaan. Een belastingconsulent zegt dat hij tegen zijn zin in de oorlog bij een veiling het huis gekocht heeft. In de uitspraak van de Raad wordt de familie in alle rechten hersteld. Het huis wordt pension.
- Rob en Jeanne krijgen voorschotten in de naoorlogse jaren.
- Bewindvoering is november 1950 opgeheven toen echtpaar Van Cleeff wettelijk dood verklaard kon worden.
- Daarna blijft de notaris zijn werk doen vanwege belasting- en hypotheekkwesties, en nog een te verdelen vermogen van de ouders van F. van Cleeff
- De kwestie van het effectenrechtsherstel wordt pas definitief in 1959 afgerond. Ook komen dan de laatste LVVS-uitkeringen voor de familie vrij. Ik vind het zelf een voorbeeld van een wel heel lang proces van restitutie en rechtsherstel.
Open einden
Ik zie nog enige open einden in het onderzoek naar Joodse tegoeden. Dat zijn:
– Kunst: van 4000 kunstvoorwerpen is de herkomst niet duidelijk. Die berusten bij de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed nu, de rechtsopvolger van Stichting Nederlands Kunstbezit. Gelukkig wordt het herkomstonderzoek binnenkort weer nieuw leven ingeblazen.
– Tegoeden die voor de oorlog naar het buitenland zijn gegaan (VS): het is een onderwerp waar de commissie-Scholten geen onderzoek naar heeft gedaan. Tegelijkertijd weten we wel dat er in de consignatiekas in staten als New York joodse tegoeden gevloeid zijn.
– Lokale kwesties (erfpachtcanon + rente, aankopen Joodse huizen door de foute instanties, doorverkoop en rol van gemeenten). Er loopt nu in 40 gemeenten onderzoek naar, maar wel allemaal anders opgezet en met andere vraagstellingen. Het is jammer dat er geen afstemming is tussen de gemeenten. Er is een landelijke commissie nodig.
– Bedrijven: hier is simpelweg onderzoek nodig omdat dit in het verleden amper gebeurd is. De commissie-Kordes is er grotendeels van weggebleven.
Dit is de tekst van de lezing van Christiaan Ruppert, die hij in het kader van Open Joodse Huizen op 4 mei 2022 heeft gehouden in de Centrale Bibliotheek Den Haag
Het verhaal is in een pdf-versie hier te downloaden