Een verhaal van constante strijd en aanpassing aan overgangen en veranderingen van een Amsterdamse Joodse jongen.
Voorwoord
“Dit is mijn leven” is het levensverhaal van Uri Speelman, een Joodse jongen, geboren in Amsterdam. Het enige kind van beschermende en liefhebbende ouders in de tijd dat Nederland in 1940 door de Nazi’s werd overgenomen.
Op vierjarige leeftijd veranderde zijn leven totaal. Van een prettige jeugd in een burgerlijke Amsterdamse wijk moest hij in verschillende steden in het land onderduiken, totdat hij terecht kwam bij een gezin met acht kinderen in een afgelegen dorp. Daar moest hij zijn naam en identiteit verbergen. Hij moest naar de kerk en elke avond christelijke gebeden opzeggen. Verder moest hij wennen aan het dorpsleven en aan het gezelschap van zoveel kinderen.
Na drie jaar had Uri een spannende hereniging met zijn moeder, die fysiek en mentaal gebroken uit Auschwitz was teruggekeerd. Hij begon aan een nieuw hoofdstuk in zijn leven. Een leven van constante strijd en aanpassing aan overgangen en veranderingen ter ondersteuning van zijn moeder, die alleen in de wereld was achtergelaten. Zijn moeder die haar man had verloren en het grootste gedeelte van haar familie.
Uri emigreerde als tiener samen met zijn moeder naar Israël, studeerde Hebreeuws en ging in dienst in een leger dat een echte smeltkroes voor hem was. Daarna kwamen zoektochten, studies en overgangen tussen meerdere banen. Bij de TWA bereikte Uri uiteindelijk een baan waarbij hij zijn vaardigheden en talenten kon gebruiken, welke bij zijn karakter pasten. Het was voor 32 jaar zijn tweede huis. Dit viel samen met zijn huwelijk en het stichten van een gezin. Daarna onderging Uri een gezondheidscrisis, welke hij dapper overwon.
Hij past zich met groot optimisme aan. Zelfs op 84-jarige leeftijd loopt Uri twee kilometer per dag, fietst en vecht zonder obstakels uit de weg te gaan tegen bureaucratie.
Wie als kind de Holocaust heeft meegemaakt is onverwoestbaar. Uri heeft een enorme levenslust en dat houdt hem op de been.
Hoofdstuk 1
Inleiding
Mijn naam is Uri (geboortenaam Philip en roepnaam Flip) Speelman. Ik ben geboren in Amsterdam in 1936. Tot mijn vijfde jaar had ik een mooie en liefdevolle jeugd. Mijn jeugd tijdens de Tweede Wereldoorlog ging over mij heen in een aantal schuilplaatsen. Mijn leven is gered door goede mensen, die hun leven riskeerden om mij te verbergen.
Op dit moment ben ik gepensioneerd en besteed ik mijn tijd aan sport en verschillende hobby’s. Tot 2018 zwom ik elke dag ruim 1 1/2 km in een zwembad. Ik fietste, zong in een koor en studeerde literair Arabisch. Vandaag de dag ben ik zeer actief in vergelijking met mensen van mijn leeftijd. Helaas als gevolg van gezondheidsproblemen moest ik na veertig jaar stoppen met zwemmen en na zestien jaar met zingen in een koor.
Tijdens het lezen van het Holland Immigranten Magazine in Israël, waar ik op geabonneerd ben, werd ik geattendeerd op de mogelijkheid een boek te schrijven om mijn tumultueuze leven vast te leggen. Ik vond het een goed idee en heb het in gedachten gehouden. Op dat moment was ik bezig met verschillende zaken. Ik had meerdere operaties ondergaan en had het idee van een boek terzijde geschoven.
Op een dag kreeg ik via Facebook een vriendenverzoek van Miriam Dubi-Gazan, eigenares van het bedrijf Docostory, gebaseerd op ons gemeenschappelijke herkomst uit Nederland. Ik heb het vriendschap verzoek van Miriam bevestigd en dacht weer aan de droom een boek te realiseren. Ik heb Miriam uitgenodigd en wij begonnen de reis samen om mijn levensloop te beschrijven. Miriam stelde de vragen en ik heb de antwoorden gegeven.
Toen ik de transcripties van de interviews ontving vond ik onnauwkeurigheden en realiseerde ik mij dat ik veel informatie over mijn jeugd miste. Daarop heb ik besloten serieus onderzoek te doen en de transcripties te herschrijven. Ik zocht contact met mijn nicht Berthe Rosette Brandeis en vroeg haar om hulp. Berthe woont in Warnsveld en bestudeert al jaren de geschiedenis van onze families. Ze heeft in verschillende archieven gezocht en daardoor ontving ik allerlei documenten. Accurate en waardevolle informatie die ik niet kende. Ik had eindelijk officiële documenten en niet alleen jeugdherinneringen vermengd met verbeelding en speculaties.
Voordat ik over mijzelf begin te vertellen wil ik graag de geschiedenis van mijn familie vastleggen, die sinds ongeveer 1750 in de gemeente Amsterdam woont.
Hoofdstuk 2
Familiegeschiedenis
De familie van mijn vader
Mijn vader is Henricus Pilippus Speelman zijn, roepnaam was Hans. Mijn vader is geboren op 27 november 1908 in Borgerhout, een wijk in Antwerpen, België. De ouders van mijn vader zijn Philip Speelman en Duifje van Praag. Het waren geassimileerde Joden en hun namen waren niet Joods. Tot mijn verbazing ontdekte ik dat onze oorspronkelijke Nederlandse achternaam Speelman Speelder was en dat dat speler, acteur betekent. Misschien waren er in het verleden acteurs en muzikanten in de familie. In Israël werd de naam vervormd en werd het Spielman.
Later zal ik ook alle namen in het Engels noemen, omdat er in het Nederlands medeklinkers zijn die in het Hebreeuws niet bestaan. Degenen die niet-Nederlander zijn, zullen moeite hebben ze uit te spreken. Bijvoorbeeld: u, au eu, ij. Zo is de naam van de stad IJmuiden niet uit te spreken als je geen Nederlander bent. Een ander voorbeeld: de naam van de stad Utrecht – die Israëliërs als ‘Oetrecht’ uitspreken. Nog een ander voorbeeld is het woord “huren”. Als je het op de Israëlische manier uitspreekt is de betekenis: “hoeren”.
Mijn grootvader van vaderskant Philip Speelman (ik ben naar hem vernoemd) is geboren in Amsterdam op 6 juni 1882. Hij was van beroep diamantslijper. Uit documentatie blijkt dat mijn grootvader een import- en exportbedrijf had in het centrum van Amsterdam in de jaren 1903-1908. Hij reisde heen en weer tussen het bedrijf in Amsterdam en Antwerpen.
Op 29 september 1905 trouwde opa Philip met oma Duifje van Praag, een naam die in het Hebreeuws moeilijk is uit te spreken. De vertaling van haar voornaam is “Little Dove”. Zij is geboren op 20 december 1883 in Amsterdam. Op 22-jarige leeftijd trouwde ze met opa Philip. Het echtpaar kreeg twee kinderen: Catherina, die voor mij altijd “Tante Tinie” was, geboren op 11 juli 1906 en mijn vader Henricus Philippus, die Hans werd genoemd.
Enige tijd voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog besloten mijn grootouders met hun twee kinderen naar Nederland terug te verhuizen. Mijn vader was vijf jaar oud toen hij naar Nederland kwam, hij begon zijn schoolopleiding in Haarlem.
Mijn grootvader opende een juwelierszaak aan de Oude Hoogstraat 9 in Amsterdam, ik heb een foto van mijn vader met zijn zus Catherina, die twee jaar ouder was. Op een winterse dag in 1914 – mijn vader was toen zes jaar en zijn zus acht jaar – gingen ze allebei naar de studio van een fotograaf in de stad die op een unieke Amerikaanse manier fotografeerde. Op de foto staan broer en zus naast elkaar. Mijn vader in een korte jas met een hoed op zijn hoofd en de oudere Catherina in een lange jas met bontkraag met een hoedje op haar hoofd. Ze staan dicht bij elkaar. Ingetogen en niet glimlachend, zo heeft de fotograaf ze waarschijnlijk opgesteld.
Ik heb mijn grootouders van vaders kant tot mijn vierde / vijfde jaar gekend. Hun huis lag dicht bij het onze en ik vond het heerlijk naar ze toe te gaan en bij ze te zijn. Toen mijn opa 61 jaar was en mijn oma 60 jaar, werden ze naar het concentratie- en vernietigingskamp Sobibor in Polen getransporteerd. Daar zijn mijn grootouders allebei vermoord.

De familie van mijn moeder
De naam van mijn moeder is Margaretha Elisabeth Brandeis, roepnaam Greet. Mijn moeder is geboren op 25 augustus 1914 in het huis van haar ouders op de Nieuwendijk 3 in het centrum van Amsterdam. Haar vader Zacharias Brandeis is geboren op 19 december 1885 in Amsterdam. Uit documentatie blijkt dat de voorouders van opa Zacharias Brandeis rond 1750 vanuit Offenbach in Duitsland naar Nederland zijn gekomen. Een stad in de provincie Hessen, vlakbij Frankfurt. De stad was ooit een belangrijk centrum van de leerindustrie in Europa.
De naam Brandeis is waarschijnlijk ontstaan in de stad Brandeis in Noord-Bohemen in Tsjechië, waar al in het begin van de 16e eeuw Joden zich hebben gevestigd. Mijn opa was in alle opzichten Nederlands staatsburger. Op 14 september 1942 werd hem het Nederlandse staatsburgerschap ontzegd en werd hij door de Duitsers vermoord. Mijn grootmoeder van moederskant Roset Hakkert is geboren op 12 juli 1884 in Waalwijk. Daar waren de inwoners gespecialiseerd in de fabricage van schoenen. In 1939 werd mijn oma op 55-jarige leeftijd dood aangetroffen na een val in de haven van Amsterdam, genaamd het IJ.
Op een foto staat oma Roset, een kleine vrouw met een hoed op. Ze staat gearmd met opa Zacharias, die rechts van haar staat. Links van haar staat mijn moeder, die een kop groter was dan haar moeder. Geen detail in hun uiterlijk verraadt hun Jodendom, ze waren niet religieus. Waarschijnlijk hebben ze de drie belangrijkste feestdagen gevierd: Pesach, Rosh Hashanah en Yom Kippur. Mijn grootmoeder heeft misschien kosher gehouden.
Na de verovering van Nederland werd op bevel van de Duitse bezetters in de officiële documenten van alle Nederlandse Joden, die hun Joodse afkomst hadden opgegeven de letter J aan hun identiteitskaart toegevoegd. De familie Brandeis behoorde tot de Joodse gemeenschap in Amsterdam, één van de meest glorieuze Joodse centra in Europa en telde ongeveer 80.000 mensen. Een zelfgenoegzame en zelfverzekerde gemeenschap die geen enkele storm verwachtte, die haar binnen een paar jaar zou doen schudden.
Hun twee kinderen werden geboren tijdens de Eerste Wereldoorlog: de oudste Margaretha (mijn moeder) werd geboren in 1914 en haar broer Salomon Eduard (roepnaam Eddy) werd twee jaar later geboren in 1916. Toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak werd het Nederlandse leger opgeroepen. Nederland bleef neutraal, de oorlog was in het land nauwelijks voelbaar.

Opa en oma en hun twee kinderen – mijn moeder en haar broer Eddy – woonden op de Nieuwendijk 3, de oude winkelstraat in het hart van de stad Amsterdam. De familie was eigenares van de schoenenwinkel Firma R. Hakkert, waar ze werkschoenen aan zeelui verkochten. Blijkbaar was het een bruisende en zeer succesvolle winkel. Honderd jaar geleden had de winkel al een telefoon, dat werd in die tijd als een innovatief en zeldzaam apparaat beschouwd. Het telefoonnummer van de winkel het, viercijferige nummer 8255, geeft op dat moment een minderheid van telefoonnummers aan. Het nummer staat trots op het winkelteken, zie advertentie.
Mijn moeder was – zoals te verwachten is van een dochter van schoenhandelaren – een expert in leer en huiden. Na het overlijden van oma Roset werd de winkel gesloten en verhuisde opa met zijn tweede vrouw naar de Nieuwe Kerkstraat 23 huis. Ik heb niet veel herinneringen aan opa en oma Brandeis. Ik kende ze tot mijn vierde jaar.
Mijn moeder en haar broer Eddy waren lid van een Joods sportteam waar ze korfbal speelden. Het spel is ontwikkeld in het begin van de 20e eeuw en is nog steeds populair. Het bijzondere aan het spel is dat het wordt gespeeld in gemengde groepen van mannen en vrouwen. De teamspelers droegen destijds een uniform: een gestreept overhemd, de jongens droegen knielange broeken en de meisjes droegen rokken.
Mijn ouders speelden ook tennis en ik denk dat ze elkaar bij deze club hebben leren kennen. Mijn vader was ook lid van Roeivereniging Poseidon.
Ik heb vaak naar de familiefoto’s gekeken en ben tot de conclusie gekomen dat ik de liefde voor sport van mijn ouders heb geërfd. Ze waren allebei sportliefhebbers. De sfeer in Nederland stimuleerde lichaamsbeweging voor kinderen en volwassenen.
Mijn moeder was in Amsterdam op school en zat tot en met de zesde klas op de basisschool. Het is niet duidelijk of het een Joodse school was, maar ze wist dat ze Joods was. Ik heb geen informatie over haar jeugd en adolescentie. Ik ken de details en feiten over haar leven pas vanaf de leeftijd van zestien jaar, toen ze mijn vader ontmoette, meestal door een grondige en nieuwsgierige observatie van de weinige foto’s die nog over zijn. Zoals de meeste Nederlanders had ze een fiets waarmee ze door de stad reed. Ik heb foto’s van haar met andere meisjes, dat waren waarschijnlijk vriendinnen.
Mijn moeder was intelligent en werd daarom naar Schoevers gestuurd, waar ze steno en typen leerde. Ze was uitstekend in steno. Ze maakte haar opleiding af. Haar diploma is niet bewaard gebleven. Nederlands was haar moedertaal, daarnaast sprak ze ook Engels, Duits en Frans. Mijn moeder hield van mode en van een verzorgd uiterlijk. Heeft ze op een kantoor gewerkt nadat ze met succes haar opleiding heeft afgemaakt en totdat zij met mijn vader trouwde? Op deze vraag en vele andere vragen heb ik geen antwoord kunnen vinden.
Mijn vader was eerst goudsmid en later was hij vertegenwoordiger en boekhouder bij confectiefabriek Van Collem. Mijn vader reisde van de ene plaats naar de andere plaats en bracht de goederen op de markt. Waarom werkte hij niet in de juwelierszaak van zijn vader? Wat leerde mijn vader naast boekhouden? Ik weet het niet en ik heb niemand meer om het te vragen. Op de foto’s zie ik dat mijn vader een knappe jongen was. Hij zag er niet specifiek Joods uit. Op sommige foto’s verwarren mensen hem met mij.
Mijn ouders waren niet religieus, maar volgden het Jodendom, in ieder geval tijdens Pesach, Rosh Hashana en Yom Kippur. Na de oorlog nam mijn moeder mij mee naar een gezamenlijke Pesach Seder in de Joodse Invalide. Thuis aten wij matses. We hadden ook het blauwe busje van het JNF (Joods Nationaal Fonds).
In 18e-eeuwse archieven staat de achternaam Hakkert op de synagogelijst. De grootvader van mijn grootmoeder was Philip Hakker (1787-1877). Hij was opzichter van een Capelse huissynagoge. Jan Rosendaal van de historische vereniging Heemkundekring De Erstelinghe heeft een artikel over mijn betovergrootvader geschreven, daarin las ik de namen van zijn ouders en van zijn vrouw en hoe zijn leven in Capelle is geweest.
Mijn ouders ontmoetten elkaar in 1930 toen mijn moeder zestien was en mijn vader tweeëntwintig. Ze hadden ongeveer vier jaar verkering totdat ze zich verloofden. Op 27 december 1934 zijn ze getrouwd. Hoewel mijn grootouders volkomen seculier waren, was het duidelijk dat mijn moeder met een Joodse man moest trouwen. Ondanks hun seculiere opvattingen en manier van leven, namen ze vaak “Joodse” woorden in hun taal op.
Hoe reageerden de families van mijn ouders op de connectie tussen de twee jongeren? Waren ze gelukkig of waren ze tegen, was er een band tussen de families? Deze vragen zijn, net als veel andere vragen, onbeantwoord gebleven. Na de bruiloft verhuisden mijn ouders naar de Kinderdijkstraat 17huis in Amsterdam Zuid, waar ik na twee jaar ben geboren en waar ik opgroeide tot de oorlog mij uit mijn huis verdreef. Er wordt gezegd dat een foto meer zegt dan duizend woorden, helaas heb ik het gevoel dat ik ondanks de foto’s veel informatie over mijn familieverleden mis.

Hoofdstuk 3
Vroege kinderjaren
Ik ben geboren in Amsterdam op 4 september 1936 in de Centraal Israëlietische Ziekenverpleging (CIZ) in Amsterdam als Philip Speelman. Thuis werd ik Flip genoemd. Op dat moment waren de meeste geboorten thuis met de hulp van een vroedvrouw. Het was vrij zeldzaam om te bevallen in een ziekenhuis. Daar drie broers van mijn oma Roset vrij snel na hun besnijdenis zijn overleden, heeft mijn familie besloten geen besnijdenis te houden met inbegrip van oom Eddy. Mijn moeder heeft mij verteld dat toen ik geboren werd ze er over dachten om mij voor een maand ter observatie in het ziekenhuis te houden. Uiteindelijk is besloten mij niet te laten besnijden en hebben ze mij mee naar huis genomen. De beslissing mij niet te laten besnijden was noodlottig voor mijn latere leven, doch behulpzaam tijdens de Tweede Wereldoorlog om mijn Joodse identiteit verborgen te houden. Jaren later, in een gedeelde douche op de kibboets vroegen de kinderen mij of ik geopereerd was en ik antwoordde: “Nee, jij bent geopereerd.”
Wij woonden in de buurt waar veel Joden woonden. Tante Tinie en mijn grootouders woonden ook in Amsterdam-Zuid. Tante Tinie trouwde met Nathan Abram.
Montessori kleuterschool
Op vierjarige leeftijd stuurden mijn ouders mij naar kleuterschool “Het Mierennest” aan het Daniël Willinkplein 11 in Amsterdam. Later werd dat het Victorieplein. In die tijd was het een unieke kleuterschool die werkte met de Montessori methode, een educatieve aanpak op basis van onderzoek en de ervaring van de Italiaanse arts en opvoeder Maria Montessori (1870 – 1952). Zij geloofde dat het onderwijs onmiddellijk na de geboorte begint en dat de eerste zes jaren van het leven van elk kind de belangrijkste in zijn leven zijn voor zijn persoonlijkheid, zowel fysiek als mentaal. De methode maakt gebruik van gereedschappen en materialen die zijn ontworpen om het kind in staat te stellen zelfstandig te leren tijdens het experimenteren met zijn keuzes. Ook om zijn “ware aard” bloot te leggen en om zich uit te drukken. Tevens om zijn karakter en zijn vaardigheden te ondersteunen. Het systeem bestaat tot op de dag van vandaag en wordt ook in Israël gebruikt. Inderdaad heeft deze methode van leren mij bij mijn ontwikkeling geholpen. Op de kleuterschool blonk ik uit in handwerk en heb ik zelfs geleerd te lezen en te schrijven. Dat heeft mij geholpen tijdens mijn onderduik tijd en zelfs na de oorlog.
Ik heb zeer weinig herinneringen aan mijn kleutertijd en toch herinner ik mij dat ik op vierjarige leeftijd een gebruikte groen/witte autoped met opblaasbare band voor mijn verjaardag heb gekregen. Ook herinner ik mij dat mijn vader een fiets huurde en mij leerde fietsen. Ik heb altijd veel gefietst en tot op de dag van vandaag fiets ik.
Bezetting van Nederland door de Nazi’s.
Op 10 mei 1940 verklaarde Duitsland de oorlog aan Nederland en begonnen de vuurgevechten en explosies in de stad. Binnen vier dagen gaf Nederland zich over en namen de Duitsers het land over. Het belangrijkste doel van de Duitsers was de Joodse ingezetenen te “elimineren”. Tijdens de Nazi-bezetting werden Joodse kinderen gedwongen de betrokken lagere scholen en kleuterscholen te verlaten en te verhuizen naar aparte Joodse scholen.
Hoofdstuk 4
Een ondergedoken kind
Tot mijn vijfde jaar woonde ik bij mijn ouders, daardoor heb ik ze niet goed gekend. Wat weet een vijfjarig kind van zijn ouders? Ook het feit dat ik enig kind was. Ik heb tot die leeftijd alleen met mijn ouders gewoond, waardoor ik het niet kon delen met broers en zussen. Mijn vijfde verjaardag vierde ik met mijn ouders in ons eerste onderduikadres. Het was de laatste verjaardag die ik vierde in het gezelschap van mijn vader. Ter ere van mijn verjaardag speelde mijn vader viool. Deze gelegenheid is tot op de dag van vandaag in mijn geheugen gegrift. Mijn vader was muzikaal en ik heb zijn muzikaal talent geërfd.
Vóór de Duitse invasie was het in Nederland niet verplicht een identificatie bij je te dragen. Toen de Duitsers arriveerden werden alle burgers verplicht zich te legitimeren en de Duitsers eisten dat de Joodse identiteitskaarten werden gemarkeerd met de letter J om het voor hen gemakkelijker te maken de Joden te identificeren, te arresteren en te deporteren met behulp van de nazi-partijleden in Nederland.
In 1941 verslechterde de situatie van de Joden door de Duitse verplichtingen. Mijn ouders voelden zich gedwongen vervalste identiteitsbewijzen zonder de letter J te regelen en Joodse tekens te wissen door hun haren te verven. Mijn ouders verhuisden naar een onderduikadres in een ander deel van Amsterdam. Tegelijkertijd besloten ze mij naar een onderduikadres in Apeldoorn te sturen, ruim 100 kilometer van Amsterdam. Daar woonde ik bij een leraren echtpaar. Ik herinner mij nog goed dat de vrouw mij met liefde les gaf. Een paar jaar geleden ontmoette ik via Facebook een Nederlandse dame uit Apeldoorn, die mij in Israël kwam bezoeken. Ze besloot te onderzoeken wie de mensen waren, die mij als kind in Apeldoorn verborgen hebben gehouden. Ze vond familieleden van het leraren echtpaar.
In 2018 ben ik in Apeldoorn geweest. Het leraren echtpaar leefde niet meer. Ik was wel erg opgewonden om de plek weer te zien. Mijn gastvrouw had een verslaggever en een fotograaf uitgenodigd. In de buurt van het huis werden foto’s genomen en het verhaal met foto’s werd op een Nederlandse website gepubliceerd.
Na een korte periode kregen mijn ouders heimwee naar mij en werd ik verplaatst naar een onderduikadres in Amsterdam, niet ver van hun onderduikadres, zodat ze mij vaak konden bezoeken. De omzwervingen hielden niet op. Na ongeveer een jaar in Amsterdam, kreeg ik te horen dat ik niet kon blijven en werd ik naar het huis van een notaris in Deventer
gestuurd. Deventer is een oud pittoresk stadje in de provincie Overijssel dat nu wordt beschouwd als de speelgoedhoofdstad, met een enorme selectie aan antieke en moderne speelgoedwinkels, een speelgoedmuseum en kinderspeelplaatsen. Destijds was ik niet onder de indruk van de schoonheid van de stad, want na een paar dagen ontdekte de notaris dat zijn buurman collaboreerde met de Nazi’s, wat onze levens in gevaar had kunnen brengen. Daarom werd ik door de Nederlandse ondergrondse beweging overgebracht naar Holwerd, een klein dorpje aan de kust in Friesland.
Een groen gebied, rijk aan rivieren en een netwerk van kanalen die deze met elkaar verbinden. Daar werd ik hartelijk welkom geheten door mijn onderduikouders, de familie Van der Hoop. Een dapper Protestants gezin en hun acht kinderen. In een oogwenk was ik van enig kind een kind in een gezin met veel kinderen en werd ik in hun gezin opgenomen. Net als de andere kinderen had ik huishoudelijke taken.
Ik verbleef twee en een half jaar bij de familie Van der Hoop. Elke zondag ging ik met het gezin naar de Protestantse kerk in het dorp, ook al wist ik dat ik Joods was. Ik kreeg veel te eten, terwijl in de steden honger werd geleden. Ware het niet door deze dappere mensen, die hun leven riskeerden om mij te redden, zou ik vandaag waarschijnlijk niet meer in leven zijn.
School
Ik kwam op zesjarige leeftijd in het dorp aan. De schooldirecteur weigerde een Joods kind op te nemen, dus bleef ik tot mijn achtste op de kleuterschool. Ik blonk daar uit in handwerk. In 1944 werd ik plotseling toegelaten tot de eerste klas. Daar ik op de kleuterschool in Amsterdam al had leren lezen en schrijven, werd ik na zes weken gepromoveerd naar de tweede klas.
Ik miste mijn ouders. Op een dag heb ik ze een brief geschreven en heb ik mijn pleegouders gevraagd deze naar mijn ouders te sturen. Ik denk dat ze dat niet hebben gedaan, omdat ze geen idee hadden waar mijn ouders waren.
Het lot van mijn ouders en het lot van de Nederlandse Joden
Mijn ouders verbleven op een onderduikadres in Amsterdam. Hoewel ze waren voorzien van veilige documenten en hun haren hadden geverfd heeft dat helaas niet geholpen. De prijs voor het overhandigen van elk “Joods hoofd” aan de Duitse autoriteiten bedroeg ƒ 7,50. Aan het begin van de Nazi-bezetting was mijn moeder zwanger. Ze kreeg te horen dat het in de chaos die in het land heerste te gevaarlijk was om een kind te krijgen, dus onderging ze een abortus.
Op 8 september 1943 zijn mijn ouders gearresteerd in de woning op de Nieuwendijk 109-II, waar zij zaten ondergedoken bij Maria Vrenegoor. In de aanhouding staat dat mijn ouders geen ster droegen en dat zij in het bezit waren van valse persoonsbewijzen. Ook staat er dat mijn ouders 1.432,50 gulden bij zich hadden, welk bedrag aan de SD is overgedragen. Mijn ouders hebben verklaard dat zij geen kinderen hadden. Daar begrijp ik uit dat mijn ouders mij wilden sparen. Mijn ouders ontkenden dat ze Joods waren, toch werden ze gearresteerd. Maria Vrenegoor werd niet gearresteerd, omdat zij verklaarde niet geweten te hebben dat zij Joodse onderduikers in huis had.
Verhoor van mijn moeder 1948
“Ik ben van joodse bloede en was in 1943 met mijn joodse echtgenoot, genaamd HP Speelman ondergedoken op het adres Nieuwendijk 109-II alhier, ten huize van mevrouw Vrenegoor. In deze woning waren behalve wij nog 8 joodse onderduikers. Op 8 september 1943 kwamen aan genoemd adres 2 personen, die voorgaven van de radiocentrale te zijn en vroegen of zij door de woning op het dak mochten gaan. Toen deze personen eenmaal binnen waren, ontpopten zij zich als rechercheurs van de Sicherheits Politie en vroegen naar het joodse kind genaamd Suze Spijer, die een nichtje was van Rachel Spijer. Beiden bevonden zich in de woning. Door de rechercheurs werden gearresteerd Suze Spijer, Rachel Spijer, mijn man en ik. Daar wij allen in het bezit waren van valse persoonsbewijzen, ontkenden wij joden te zijn, waarop de rechercheur die ik ken als te zijn genaamd OUT, mijn man een stomp in zijn gezicht gaf. Mevrouw Vrenegoor werd niet
gearresteerd, omdat zij verklaarde niet geweten te hebben dat wij joden waren. Wij werden allen door de rechercheurs overgebracht naar een perceel aan de Noorder-Amstellaan alhier en zijn via de Hollandsche Schouwburg gedeporteerd naar de kampen Westerbork, Auschwitz, Ravensbrück en Malchow. Mijn echtgenoot is van Auschwitz overgebracht naar Monowitz, waar hij volgens inlichtingen verstrekt door het Rode Kruis in januari 1944 is overleden”.
Van de 17.000 Joden die in onze buurt woonden, overleefden er slechts 4.000 de Tweede Wereldoorlog. Van de 140.000 Joden die voor de oorlog in Nederland woonden overleefden er slechts 30.000, vooral door het verraad en de medewerking van de leden van de NSB (Nationaalsocialistische Beweging), een fascistische partij. Tegelijkertijd moet worden gewezen op de activiteiten van de Nederlandse ondergrondse en de vele Nederlandse helden die Joden van de dood hebben gered, terwijl de straf voor het verbergen van Joden de dood was van de onderduikfamilie.
Mijn moeder werd een gevangene op de afdeling menselijke experimenten, geleid door Dr. Mengele, in blok 10 in Auschwitz. Ze werd gesteriliseerd en gemarteld door de satanische dokter, die haar uiteindelijk in leven liet. Mijn moeder moest mee met de beruchte dodenmars om Auschwitz te evacueren. Voor de oorlog woog mijn moeder 80 kilo. Toen mijn moeder in januari 1945 naar Nederland terugkeerde woog ze nog maar 35 kilo.

Het einde van de oorlog
Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog in mei 1945 keerde mijn moeder terug naar Amsterdam. Ze was, mager, zwak, eenzaam en hongerig en begon meteen naar sporen van mijn vader en mij te zoeken. Ze ontdekte al snel dat mijn vader was vermoord. Zoals de meeste overlevenden met ondergedoken kinderen ging ze naar de OPK in de Ferdinand Bolstraat in Amsterdam. Het was het loket voor verborgen oorlogskinderen, waar de namen stonden van kinderen die tijdens de oorlog verborgen waren gehouden door de Nederlandse ondergrondse en waar mijn moeder hoopte een aanwijzing te vinden om mij, haar enige zoon, te vinden. Nadat de Nederlandse ondergrondse mij van mijn ouders had gescheiden, kregen mijn ouders te horen dat ik naar de provincie Friesland was overgebracht. Dat was het enige feit dat mijn moeder van mij wist. De naam van het dorp en de identiteit van de familie in het huis waar ik was, waren haar niet bekend.
Tijdens de oorlog werden ongeveer 4.500 Joodse kinderen verborgen door de ondergrondse en slechts een paar van hen werden door de Duitsers ontdekt. Het zoeken naar een kind was als het zoeken naar een speld in een hooiberg. Het kon maanden duren, vooral gezien het feit dat de kinderen onderduiknamen hadden gekregen. Op de dag dat mijn moeder bij het OPK-kantoor aankwam was het lot mijn moeder goed gezind, toevallig was dominee Moulijn aanwezig. Hij was actief in de ondergrondse en had geholpen bij het verbergen van veel Joodse kinderen in de provincie Friesland. De dominee woonde in het dorp Blija dat ongeveer vijf kilometer van mijn schuilplaats verwijderd was. De dominee zag mijn wanhopige moeder en probeerde haar aan te moedigen en te helpen. Hij legde mijn moeder uit dat er geen exact verslag was van de verborgen kinderen in Friesland, “De naam van je zoon, Flip Speelman, is mij bekend”, zei hij, Waarschijnlijk is hij in Blija”. Meerdere kinderen zaten ondergedoken in dat dorp, onder wie Bennie de Goede, een jeugdvriend van mij uit Amsterdam, die momenteel in Haifa (Israël) woont.

Daar het openbaar vervoer tijdens de vijf jaar durende Duitse bezetting ernstig was beschadigd en treinen en bussen een paar weken na het einde van de oorlog nog niet in gebruik waren, kocht mijn moeder een kaartje voor de Lemmerboot, een veerboot die over zee van Stavoren naar Harlingen voer. Dit gebied heeft in de loop der jaren verdroging ondergaan, een gangbaar proces in Nederland.
Ik geloof in wonderen, want aan boord van de veerboot ontmoette mijn moeder een Joodse man genaamd De Hond. Tijdens de reis spraken ze met elkaar. Mijn moeder vertelde de heer De Hond dat ze naar Blija ging om te proberen daar haar zoon te vinden. Aangezien het niet mogelijk was om ’s avonds Blija te bereiken bood de heer de Hond mijn moeder aan bij hem in Leeuwarden te overnachten. Mijnheer De Hond verder in het gesprek met mijn moeder: “Mijn dochter had zich verstopt in Holwerd, vijf kilometer van Blija, misschien kent ze je zoon.” De heer De Hond heeft zijn dochter gebeld en vertelde zijn dochter: “Een vrouwelijke overlevende van de kampen is op zoek naar een jongen genaamd Flip Speelman, die kennelijk in Blija is. Misschien ken je hem.” De reactie van zijn dochter was ontroerend: “Ja, ik ken hem, hij woont in Holwerd.”
Ik ben er zeker van dat mijn moeder de hele nacht geen oog heeft dicht gedaan. De heer De Hond haastte zich mijn adoptieouders te bellen om hen te vertellen dat mijn moeder op weg was om haar zoon te ontmoeten. Toen dit zich om mij heen speelde hebben ze mij niets verteld en hield ik mij bezig met mijn dagelijkse routine. Waarschijnlijk om mij niet teleur te stellen, totdat het echt waar zou blijken te zijn. De vader van het gezin, Cornelis van der Hoop, was een slimme man, buitengewoon vindingrijk. Hij had een verstopplaats onder de vloer. Tijdens de oorlog, toen de Duitsers de elektriciteit hadden afgesneden en geen van de dorpelingen elektriciteit had, werd ons huis verlicht met behulp van een door hem geregelde uitvinding.
Toen de Duitsers de inwoners hadden verboden dieren te fokken, fokten wij – illegaal natuurlijk – een varken op ons erf. Midden in de oorlog brachten wij het varken naar het slachthuis en wij aten daar maandenlang van. Tegen het einde van de bezetting, in de winter van 1944-1945, heerste in Nederland een “hongerwinter” en leden veel Nederlanders aan ondervoeding. Ook in Holwerd waren er mensen die eten gingen halen in een gaarkeuken. Wij hadden genoeg eten, zoals aardappels en vlees en wij leden geen honger. Mijn pleegvader was smid en ook de eigenaar van een sanitair winkel.
Op 14 april 1945 kwam er een einde aan de Duitse bezetting en trokken tanks, bestuurd door Canadese soldaten, het dorp binnen. Alle dorpelingen – vrouwen en mannen, volwassenen en kinderen – gingen opgewonden de straat op om de soldaten te begroeten, die overal snoep verspreidden. Alleen ik, een jongen van acht en een half jaar, bleef aan tafel zitten en at het eten op dat mijn broers op hun borden hadden achtergelaten. Mijn pleegvader vroeg aan mij hem mijn echte naam te noemen en waar ik oorspronkelijk vandaan was. Op het hoogtepunt van de opwinding en vreugde van de bevrijding begon mijn pleegvader een lied te zingen dat zo in strijd was met het feit dat hij mijn leven had gered. Ik was een klein kind en begreep de belediging niet, maar achteraf kwam ik tot de conclusie dat hij mij had verstopt met de aanmoediging van de predikant van de plaatselijke kerk, waardoor zijn leven en dat van zijn gezin door mij in gevaar kwam, maar van binnen bleef hij antisemitisch. Ik heb geen idee waarom hij op die opwindende dag ervoor koos voor zijn familie een lied te zingen over een Jood die in een pot wordt gegooid: “1,2,3 en de Jood in de pot, fijn gestampt en de deksel erop. Peper en zout, peper en zout. Oh wat smaakte die Jood benauwd. Toen de Jood op tafel kwam, zaten er gebraden korstjes aan. Peper en zout”. Enzovoort… Zijn kinderen kenden dit lied niet, ze wisten niet dat ik Joods was, maar waren niet verrast.
In 1976 hebben wij een boom geplant in Yad veshem ter ere van mijn onderduikouders. In 2010 bezochten Sjouke en ik “onze boom”
Hoofdstuk 5
Moeder komt terug
Op een stralende lentedag in juni 1945 kwam er een verandering in mijn leven, een dag die ik nooit meer zal vergeten. Het was twee maanden na de bevrijding. Ik zat ’s morgens een grote stapel aardappelen te schillen voor het gezin van tien mensen. Net als de rest van het gezin hielp ik met het huishouden voordat ik naar school ging. Terwijl ik zat te schillen, zag ik door het raam dat mijn pleegvader Cornelis een jerrycan overhandigde aan een Nederlandse soldaat, die op een motor was aangekomen. Ik begreep niet wat er gebeurde en vroeg niet wat er aan de hand was. Kinderen stelden in die tijd niet te veel vragen. Nadat ik klaar was met het schillen van de aardappelen, ging ik met de andere kinderen naar school. Tijdens de lunchpauze kwam ik zoals elke dag thuis. Na de lunch wilde ik weer naar school gaan, toen mijn pleegouders mij tegenhielden. Mijn pleegmoeder zei: “Vanmiddag ga je niet terug naar school. Je blijft thuis bij het raam van de sanitair winkel zitten en je kijkt naar buiten.” Dat was ongebruikelijk en heel vreemd. Waarom vroeg mem dat? Ik heb het haar niet gevraagd. Langzaam merkte ik dat alle gezinsleden zich om mij heen verzamelden en ik realiseerde mij dat er iets ging gebeuren. Plots zag ik op straat dezelfde soldaat die ’s morgens de brandstof jerrycan van Cornelis had gekregen. Achterop zijn motor zat een magere vrouw met donker haren tot op haar schouders. Ze droeg een oude regenjas. Ze was een vreemd en ongewoon figuur in een dorp waar alle vrouwen blond haar en blauwe ogen hadden. Mijn pleegmoeder wendde zich in het Fries tot mij en vroeg: ‘Wie is deze vrouw?’ Ik haalde mijn schouders op en antwoordde: “Ik weet het niet.” Mijn pleegmoeder hield aan en zei: “Kijk nog eens goed”. Toen flitste er een oude herinnering in mijn geheugen, die
waarschijnlijk bewaard en onderdrukt was en ik schreeuwde uit alle macht: “Dit is mijn moeder!” Ineens herkende ik mijn moeder aan haar donkere haren. Ze was wel anders dan wat ik mij herinnerde. Ze was erg mager, maar haar gezicht was hetzelfde gebleven. Mijn moeder stapte van de motor en gaf mij een lange knuffel en iedereen stond om ons heen en huilde. Wij gingen zitten om te eten. Mijn pleegmoeder bakte pannenkoeken. Mijn moeder had enorme honger. Een honger die voortkwam uit jaren van schaarste en lijden, een onverzadigbare honger. Mijn moeder at de pannenkoeken achter elkaar op, de een na de ander. Een hoeveelheid vergelijkbaar met wat het hele gezin at.
Terwijl mijn moeder aan het eten was, keek ik naar haar. Ze was vreemd en tegelijkertijd ook mijn moeder. Een paar minuten later vroeg ik: “Moeder, waar is vader?” “Je vader komt niet terug,” antwoordde ze en voegde geen uitleg toe. Zo leerde ik in één zin dat ik half wees was geworden.
Moeder en ik bleven nog twee weken in Holwerd. In die lange en mooie dagen van juni 1945 liepen we vaak samen over de wegen, langs het strand, door de brede en groene velden en langs de vele waterkanalen. Moeder vertelde mij niets over haar ervaringen tijdens de oorlog. Alles dat ze had meegemaakt was niet in woorden te beschrijven. Mijn moeder zweeg, maar raakte mij de hele tijd aan en omhelsde mij bij elke gelegenheid. Een poging mij en haarzelf te compenseren voor de lange jaren dat wij van elkaar gescheiden waren.
Eens vergezelde Cornelis, de vader van het gezin, ons tijdens een wandeling en zei tegen mijn moeder, ik herinner mij zijn woorden nog goed: “De opleiding die wij hem hebben gegeven, kan je hem niet geven.” Ik denk dat hij de christelijke opleiding bedoelde die ik thuis kreeg. Cornelis was een religieuze man en gedurende de twee en half jaar dat ik in zijn huis woonde, ging ik met het gezin naar de Protestantse kerk in het dorp. Ik leerde voor het slapen gaan op mijn knieën te gaan en mijn ogen te sluiten om te bidden en te zegenen.
Wij bleven in het huis van de familie Van der Hoop. Mijn moeder nam deel aan de gezinsmaaltijden en kwam langzaamaan weer op gewicht. Twee weken later namen wij afscheid van dit dappere en vriendelijke gezin en keerden wij naar Amsterdam terug.
In 2003 heb ik mijn verhaal op het internet gezet en na de publicatie ontving ik in 2011 een mail van een Nederlander genaamd Yvo Holwerda die mijn verhaal had gelezen. Zijn vader, zo schreef hij mij was tijdens de oorlog actief in de Nederlandse ondergrondse en vervalste destijds documenten. De zoon wist niets van de ondergrondse activiteiten van zijn vader tot hij op de zolder van het huis van zijn vader tot zijn verbazing oude vergeelde papieren vond met een lijst met namen waarop ook mijn naam en de naam van Bennie de Goede stond en zo ontdekte hij pas heel laat dat zijn vader actief was geweest in de ondergrondse.
Na ontvangst van zijn mail belde ik een medewerkster van Yad Vashem en vertelde haar dat ik documenten heb van een man die actief in de Nederlandse ondergrondse is geweest. Hij had documenten vervalst om Joodse kinderen te helpen verbergen. Ik stelde voor de vader van Yvo Holwerda tot een ‘Rechtvaardige onder de Volkeren’ te verklaren. De medewerkster toonde geen interesse. Mijn vriend Bennie gaf het niet op. In 2018 reisde hij naar Blija en had een ontmoeting met de zoon van de ondergrondse activist. Bennie nam de papieren die op zolder waren ontdekt mee en overhandigde ze aan Ruth Joaquin van het Department of Righteous among the Nations in Yad Vashem in Jeruzalem. Ruth heeft geprobeerd de vader van Yvo Holwerda de titel ‘Righteous Among the Nations’ te geven, maar helaas waren de meeste getuigen, die van zijn werk konden getuigen al overleden. In 2016 is helaas de laatste getuige overleden, dat was mijn pleegzus. Zij is ook actief geweest in de ondergrondse. Sinds de afwijzing ben ik teleurgesteld en boos op Yad Vashem.
Hoofdstuk 6
Het verhaal van tante Tinie

In 2003 publiceerde ik het verhaal van mijn tante op de website van de Zuidelijke Wandelweg. Na de publicatie belde de dochter van Nathan Abram uit zijn tweede huwelijk mij op en ze vertelde mij het volgende verhaal van het verwrongen leven van haar vader tijdens en na de oorlog. De zus van mijn vader, Catharina die ik tante Tinie noemde, trouwde met Nathan Abram op 26 maart 1930, de zoon van een Joodse vader en een katholieke moeder. Thuis noemden wij hem oom Nico. Ze woonden in de Slingerbeekstraat in Amsterdam, vlakbij ons huis en ze hadden een dochter genaamd Lenie, die op 31 maart 1933 is geboren. Nico is al voor de oorlog betrokken bij het smokkelen van Joodse professoren uit Duitsland via twee neven van Tinie, die in Duitsland studeerden.
Nadat de Duitsers Nederland bezetten, richt Nico samen met zijn broer Meijer en een paar vrienden een verzetsgroep op. Zij houden zich o.a. bezig met het regelen van onderduikadressen, vervalsen van papieren en zorgen voor eten, geld en voedselbonnen voor onderduikers. Door zijn verzetswerk moet Nico al snel onderduiken. Eerst vlak bij zijn huis bij een neef van Tinie, later in Sloten. Tinie en Lenie kunnen dankzij goede valse papieren nog een tijd bovengronds blijven. Maar als de grote razzia’s beginnen, vindt Nico het te gevaarlijk voor hen worden. Hij laat ze onderduiken bij de familie Brouwer in Amsterdam. De laatsten zijn al lang betrokken bij het verzet. Omdat het daar vaak druk is verhuizen Tinie en Lenie naar de dochter van mevrouw Brouwer, waar ze het erg naar hun zin hebben.
Omdat Sloten te ver van Amsterdam is voor zijn dagelijks verzetswerk gebruikt Nico een tijdlang het huis van Roza Busnach en Cor Steenbergen als onderduikadres. Roza en Cor zijn kennissen van voor de oorlog van Tinie en Nico. Cor is niet-Joods, Roza is Joods. Zij zeggen Nico te willen helpen bij zijn verzetswerk. Tot Nico erachter komt dat Cor en Roza de valse persoonsbewijzen, die Nico verzorgt en die gratis aan onderduikers worden verstrekt, voor 300 gulden per stuk verkopen. Als Nico hen hierop aanspreekt, dreigen zij Tinie en Lenie te zullen verraden aan de SD als Nico niet met hun meewerkt en hun een grote som geld geeft.
Nico vertrekt. Roza en Cor proberen zijn nieuwe verblijfplaats te achterhalen. Omdat Nico bang is dat Roza en Cor het adres van Tinie en Lenie kennen, laat hij ze via een bevriende relatie in Groesbeek bij de familie Kettenis onderduiken. Tot Nico wordt gewaarschuwd, dat het huis in Groesbeek in de gaten wordt gehouden. Nico neemt Tinie en Lenie weer mee naar Amsterdam, zonder dat de familie waarbij zij ondergedoken zitten, er iets van weet. Drie dagen later volgt er een inval in Groesbeek. Hoewel Nico het gevaarlijk vindt, gaan Tinie en Lenie terug naar het huis van de dochter van mevrouw Brouwer in de Camperstraat. Nico probeert dan nog in ieder geval Lenie op een ander adres onder te brengen, maar Tinie weigert. Zij is ervan overtuigd, dat Roza hen nooit zal verraden: “Joden verraden Joden niet”, zegt ze. Nico keert terug naar zijn onderduikadres in Sloten.
Op 13 december 1943 doet de SD in gezelschap van Roza Busnach een inval in de Camperstraat. Tinie en Lenie worden overgebracht naar het huis van bewaring aan de Weteringsschans. Tinie weet een briefje uit de gevangenis te smokkelen waarin staat dat zij en Lenie verhoord zijn door Cor Steenbergen om erachter te komen waar Nico is. Nico wordt gezocht door de SD vanwege zijn verzetswerk, er staat een prijs van 10.000 gulden op zijn hoofd. Bij dit verhoor slaat Cor Lenie.
Zodra Nico hoort, dat Tinie en Lenie zijn opgepakt, neemt hij onmiddellijk contact op met 2 advocaten, die hij kent en die bemiddelen tussen Joden en Duitse Instanties. Hij vraagt hen de SD te bellen en te zeggen dat Nico zich zal aangeven in de Euterpestraat bij de SD op voorwaarde dat zij Tinie en Lenie zullen vrijlaten. De advocaten doen dit, maar krijgen te horen dat Tinie en Lenie al op transport zijn naar Westerbork. Via een bevriende bewaker in Westerbork krijgt Nico nog 2 brieven van Tinie. In beide brieven vraagt Tinie of “Cor al behandeld is”. Op 25 januari 1944 worden Tinie en Lenie naar Auschwitz getransporteerd en vergast.
Vlak nadat Tinie en Lenie zijn verraden wordt ook het adres van Nico in Sloten verraden. Een groep SD’ers en Cor Steenbergen doen een inval. Nico ontsnapt ternauwernood. Vanaf dat moment zwerft Nico tussen meerdere schuiladressen en verblijft nooit lang op één adres. Het verzetswerk gaat verder.
Nico ontdekt dat Cor Steenbergen en Roza Busnach nog veel meer mensen verraden hebben. Hiervoor worden ze betaald door de SD. Daarnaast halen zij de huizen leeg van mensen die ze verraden hebben. Cor heeft zelfs gesolliciteerd bij de SD, maar is daar niet aangenomen vanwege zijn Joodse vrouw. Op 19 december 1944 loopt Nico onverwacht op straat Cor Steenbergen tegen het lijf. Nico dwingt hem mee te komen naar een schuiladres in de buurt. Hij beschuldigt Cor van het verraden van zijn vrouw en dochter. Cor bekent, ook noemt hij de namen van alle andere mensen die hij samen met Roza verraden heeft. Tijdens het luchtalarm schiet Nico Cor dood.
Na de oorlog wordt Roza Busnach gearresteerd. Ze ontkent alles. Nico legt een belastende verklaring jegens haar af. Ze zit enige tijd in de gevangenis, maar komt na een half jaar weer vrij. Daarop beschuldigt Roza Nico van moord op Cor Steenbergen. Nico wordt gearesteerd en uiteindelijk vrijgesproken van moord. De dood van Cor Steenbergen was volgens het hooggerechtshof een verzetsdaad en geen moord. Nico wordt volledig gerehabiliteerd. Roza wordt alsnog gearresteerd. Ze wordt veroordeeld tot twee jaar. Ze hertrouwt en overlijdt in 1997.
Nico hertrouwt in 1951 met een koerierster uit zijn verzetsgroep en overlijdt in 1999.
Hoofdstuk 7
Terug naar Amsterdam
Na twee weken bij het adoptiegezin in het dorp Holwerd te hebben doorgebracht, herstelde mijn moeder een beetje en was het tijd om te vertrekken. Ik nam hartelijk afscheid van de lieve familie die mijn leven had gered, mijn adoptieouders en mijn acht “broers en zusters”, na twee en een half jaar als gezinslid in hun huis te hebben gewoond.
Mijn moeder en ik maakten een rit bovenop een tankwagen, welke melk van het platteland naar het centrum van Amsterdam vervoerde. Daar woonde Jo Monnikkendam, een Joodse vriendin van mijn moeder die voor de oorlog onze buurvrouw was. Mijn moeder en ik hebben een jaar bij Jo en haar zoon gewoond. Iedere dag ging ik bij de gaarkeuken in de Rechtboomssloot in de Nieuwmarktbuurt, niet ver van ons huis eten voor mijn moeder halen.
Na een jaar kreeg Jo een woning in Amsterdam-Zuid, waar wij met zijn vieren naartoe verhuisden. Er ontstond wrijving tussen de twee moeders welke ondraaglijk werd en in 1946 kreeg mijn moeder een andere woning in hetzelfde blok en werd mijn moeder aangenomen als leidster bij het Joodse weeshuis aan de Amstel in Amsterdam. Mijn vriend Bennie de Goede, die ondergedoken zat in Blija, vertelde mij onlangs dat Jo met haar zoon naar de VS was geëmigreerd en dat haar lot daar blijkbaar niet was verbeterd en dat ze zelfmoord heeft gepleegd. Bennie’s moeder was een nicht van Jo, dus zijn familie had een band met haar.
Dit was een periode van bezuinigingen in Nederland. In Amsterdam waren er nog paarden en karren. In de straten waren weinig auto’s te zien en mensen reden nog steeds op fietsen met houten banden. Ik herinner mij dat er fietsbinnenbanden uit Engeland in dozen met eipoeder werden gesmokkeld.
Leven na de oorlog
Mijn moeder, die Auschwitz heeft overleefd en bijna haar hele familie heeft verloren, was na de oorlog helemaal in beslag genomen om een nieuw leven op te bouwen. Ze moest zichzelf en mij onderhouden, een baan vinden en voor mijn opleiding zorgen en zich aanpassen aan een nieuw leven dat ze niet kende, want na de oorlog veranderde alles. Ze sprak liever niet over haar ervaringen in de oorlog en over het gezin dat ze had verloren, hetgeen haar diep moeten hebben
geraakt. Het praten over hen had misschien haar nieuwe situatie belemmerd.
Na de oorlog bleven veel kinderen over die waren teruggekeerd uit de onderduik. Hun leven was gered, maar hun ouders keerden niet terug uit de concentratiekampen, dus werden er weeshuizen opgericht. Datzelfde jaar verhuisden mijn moeder en ik naar het weeshuis. Moeder woonde in een gemeenschappelijke kamer met Judith Mogendorf en ik sliep met kinderen van mijn leeftijd in de Grote Zaal. Toen mijn moeder een woning kreeg verhuurde ze mijn kamer aan haar broer Eddy, ook wel ‘Sally’ genoemd, aan het einde van zijn leven veranderde hij zijn naam in ‘Sidney’. Oom Eddy woonde tot zijn huwelijk met tante Freddy in 1946 in mijn kamer.
Het verhaal van oom Eddy’s overleving is triest en ingewikkeld. Hij was voor de oorlog getrouwd. Na de bezetting van Nederland door de Duitsers, werd hij na een tip betrapt en werd hij naar Auschwitz en Mauthausen getransporteerd. Zijn toenmalige vrouw verstopte zich ergens anders en werd niet opgepakt. Oom Eddy keerde mager en gebroken terug van de oorlog en gebruikte een stok. Zijn vrouw had niet op hem gewacht en was getrouwd met een zoon van het gezin waar ze ondergedoken had gezeten.
In 1946 hertrouwde oom Eddy met tante Freddy en ze kregen drie kinderen, onder wie mijn nicht Berthe, die ik in het eerste hoofdstuk heb genoemd. De relatie tussen mijn moeder en oom Eddy werd verbroken door de verdeling van de erfenis van hun ouders. Mijn moeder heeft jarenlang niet met hem gesproken. Tot aan zijn dood in 2005 heb ik contact met hem gehouden en ik heb contact met zijn dochter Berthe.
Eén van de symptomen die verband moet houden met mijn jeugdtrauma’s, is het feit dat ik tot mijn dertiende in mijn bed plaste. Later verdween dat probleem vanzelf. Een grote en opwindende gebeurtenis die ik mij herinner uit die periode was het bezoek van Rabbi Yitzchak Herzog, de opperrabbijn van Eretz Israël voor en na de oprichting van de staat. Hij kwam uit Eretz Israel en bezocht het weeshuis aan de Amstel. Wij namen foto’s met hem.
Mijn moeder kreeg het aanbod naar Israël te emigreren voordat de staat werd opgericht, maar omdat de Engelsen de immigratie tijdens de mandaatperiode beperkten, weigerde mijn moeder. Zij was tijdens de oorlog drie jaar van mij gescheiden geweest en ging niet akkoord opnieuw uit elkaar te gaan. De directeur van de instelling, Van Moppes, eiste dat ik naar de vierde klas van een Joodse school zou gaan. Daar voelde ik mij niet op mijn gemak, net alsof ik een vreemdeling was. De Joodse school onderwees Hebreeuws en ik had geen Joodse achtergrond, ik had tenslotte tijdens de oorlog ondergedoken gezeten in een dorp met Christelijke gezinnen en ging in die jaren naar een Protestantse kerk in het dorp. Hoewel ik niet op deze school paste, herinner ik mij de namen van de docenten tot op de dag van vandaag: Van Saksen, Witte Bolle, Zwarte Bolle.
In 1947 verlieten mijn moeder en ik het weeshuis en keerden wij terug naar onze woning. Bij deze gelegenheid registreerde mijn moeder mij bij een openbare basisschool in de Dintelstraat op loopafstand van ons huis, welke school nog steeds bestaat. Daar begon ik in de vijfde klas en ik bewonderde leraar Borstel, dankzij hem was ik in de vijfde klas en later ook in de zesde klas, één van de beste leerlingen van de klas. Verschillende Joodse leerlingen zaten bij mij op school. Met twee leerlingen heb ik tot op de dag van vandaag nog contact. Ik vond ze nadat ik mij had aangemeld voor de alumnilijst op de site van Schoolbank.nl.
Tijdens het werk van mijn moeder in het weeshuis ontmoette ze Eduard Koekkoek en in 1948 trouwden ze met het plan naar Australië te emigreren. Maar in 1952 scheidden ze en emigreerde Eduard alleen. Eduard, die voor de oorlog een jongensgroepsinstructeur was bij de Haagse padvinderij en werkte als telefoonmonteur bij de PTT, werd na de oorlog leraar elektrotechniek op een Amsterdamse ambachtschool. Hij was een enthousiast zionist en woonde zelfs in 1946 het zionistische congres in Bazel bij. Hij had plannen naar Israël te emigreren, maar zijn zionistische ideeën veranderden in de loop van de tijd in zijn dromen over Australië.
Ik heb geen bar mitswa gevierd. Ik heb geen idee waarom, ik neem aan dat het mijn moeder niet belangrijk leek. Ze was waarschijnlijk in beslag genomen door andere zorgen. Niettemin gingen wij na de oorlog naar de Pesach Seder in een Joodse instelling. Achter ons huis was een synagoge waar Joodse jongeren van de Tikvatenu-organisatie bijeenkwamen. Ik woonde hun bijeenkomst een keer bij, maar voelde me niet op mijn plaats en ben niet meer naar andere bijeenkomsten gegaan.
In 1949 begon ik op een commerciële middelbare school, waar wij voornamelijk commerciële talen en beroepen leerden. Naast geschiedenis, rekenen, aardrijkskunde en tekenen leerden wij ook steno, typen en accountbeheer. Naast Nederlands leerden wij Engels, Frans en Duits. Ons werd gevraagd om geen Duits te spreken buiten de muren van de school, omdat de herinneringen aan de bezetting en de gruwel van de oorlog nog vers waren. Op de middelbare school raakte ik bevriend met mijn klasgenoot Johan de Bie en zijn tweelingbroer Hans. In 1951 maakten wij een fietstocht door Nederland en sliepen wij in jeugdherbergen en vertoefden onderweg bij mijn adoptieouders in Holwerd.
Op 12-jarige leeftijd, toen ik nog op de lagere school zat, werd de staat Israël opgericht, ik was mij er niet eens van bewust. Hoewel wij een blauw blikje van het Joods Nationaal Fonds en een Hebreeuwse kalenders hadden en geabonneerd waren op het NIW (Nieuw Israëlitisch Weekblad). Desondanks wist ik niet dat de Joodse staat was opgericht en de mensen om mij heen spraken er waarschijnlijk niet over.
Hoofdstuk 8
Emigratie
In 1948 begon mijn moeder als secretaresse te werken bij de Nederlandse Zionistenbond in Amsterdam. Daar werd geprobeerd haar te overtuigen naar Israël te emigreren. In 1952 zijn wij vertrokken. Wij zijn op de trein naar Parijs gestapt en zijn daar een aantal dagen gebleven. Vandaar zijn wij met de trein verder zuidwaarts gegaan naar de oevers van de Middellandse Zee. Wij zijn een paar dagen in Nice gebleven en vandaar verder naar Marseille. Op 15 juli 1952 zijn wij aan boord gegaan van het schip ‘Negba’ op weg naar Israël. Ik koos ervoor het grootste deel van de dag op het dek te blijven en te slapen, waar ik jonge mensen uit verschillende landen ontmoette, dat was interessanter dan in de buik van het schip. Op 19 juli zijn wij in Haifa aangekomen en zongen wij Hatikva, het Israëlische volkslied.
Mijn moeder was er nog niet van overtuigd dat het leven in het nieuwe land bij haar zou passen. Daarom zijn wij met een toeristenvisum naar Israël gegaan. Na een jaar vloog ze naar Nederland, verkocht haar eigendommen en vulde een container met onder meer een koelkast, dat was een waardevol apparaat in Israël in die tijd en stuurde alles naar het land. Mij werd een toeristenvisum geweigerd omdat ik als kind het pokkenvaccin niet had gekregen, dus werd ik meteen een nieuwe immigrant. Ik kreeg alleen een pokkenvaccinatie in het leger, dat heeft geen slechte invloed op mij gehad.

In Haifa werden we ontvangen door een vertegenwoordiger van het bureau, de heer Armoni, die ons huisvestte in de Camelia Court. Ik herinner mij dat wij een kan met water op de grond kregen en ik was verbaasd dat het water koud bleef. Het is mij opgevallen, dat in Israël in het jaar 1952 het telefoonnummer maar 4 cijfers had. De volgende dag gingen we naar kibboets Sde Nehemia, toen genaamd ‘Huliot’, waar wij door het kantoor in Amsterdam naartoe werden gestuurd. Kibboets Sde Nehemia, in Galilea in 1940 opgericht door een groep immigranten uit Nederland samen met immigranten uit Oostenrijk en Tsjechië. De kibboets is vernoemd naar Nehemia de Lime, een Nederlandse bankier en socialistisch leider. Hij was voorzitter van de Nederlandse Zionistenbond van 1912-1918 en directeur van het Joods Nationaal Fonds van 1919-1922. Bij de kibboets werd onder meer een po en een ledikantje neergezet, omdat de informatie die ze kregen ten onrechte vermeldde dat ik vijf jaar was in plaats van vijftien. Mijn moeder werd in de keuken aan het werk gezet en voor haar was het een moeilijke overgang. Nadat mijn moeder als secretaresse in Amsterdam had gewerkt, moest ze plotseling voor alle leden van de groep aardappels schillen. Daarnaast woonden wij bij een prikkeldraadomheining. ’s Nachts klonken er geweerschoten en gingen er schijnwerpers aan, wat bij haar associaties en traumatische herinneringen uit het concentratiekamp opriepen.
Ik plukte sinaasappelen en had de leiding over een muilezel die op een dag wegliep van de kibboets. Ik rende haar achterna, de hele weg tot Hillel, waar iemand haar tegenhield en haar teugels vastbond zodat ik op haar kon rijden. Ineens was het donker en wist ik niet waar ik was. Ik zag lichten in de verte en reed in die richting, het bleek dat ik kibboets Kfar Blum binnenging. Toen ik van de muilezel af kwam, tilde ze haar achterpoten op, schopte mij in mijn buik en rende weg. Ik ging de eetkamer binnen en vertelde in het Engels – ik kende nog geen Hebreeuws – wat er was gebeurd. De mensen van Kfar Blum belden Huliot. Zij stelden voor dat ik te voet naar de kibboets zou terugkeren. De volgende dag hoorde ik dat de muilezel gevlucht was uit kibboets Amir of Shamir.
In de kibboets was ik in een gezelschap van een groep tieners uit Roemenië, wat mij niet hielp om Hebreeuws te leren. Na twee maanden in Sde Nehemia, verhuisden mijn moeder en ik naar kibboets Ayelet HaShahar, waar een oom van mijn vriend Bennie uit Haifa woonde. Uiteindelijk besloot mijn moeder zich in te schrijven voor de Akiva-Oelpan, die op dat moment in Naharia was. We wendden ons tot The Jewish Agency in Haifa, zodat ze een plek voor mij konden vinden. Ik werd naar kibboets Mizra van de Hashomer Hatzair gestuurd. Hashomer Hatzair was een socialistische zionistische jeugdbeweging in tegenstelling tot Huliot die tot de vakbondsstroom behoorden, dat wil zeggen Mapai (destijds de Arbeiderspartij van Israël). Ik bleef ook niet langer dan twee maanden in Mizra.
Onder leiding van David Ben-Gurion veranderde in die tijd elke nieuwe immigrant zijn buitenlandse naam in een Hebreeuwse naam. De vrouw van de shaliah (afgezant), die ons in Nederland wat Hebreeuws had geleerd, besloot mijn naam te veranderen van Philip naar Pinchas. Bij Mizra hielden ze niet van die naam en werd mijn naam in ‘Uri’ veranderd. In de jaren zestig veranderde ik officieel mijn naam op mijn identiteitskaart.
Tijdens mijn verblijf in Mizra werd de dertigste verjaardag gevierd van de oprichting van de eerste kibboets van Hashomer Hatzair, Beit Alfa en Heftziba. Ik kwam aan bij het basketbalveld waar de ceremonie werd gehouden en er werden veel rode vlaggen op het veld gehesen, evenals Israëlische vlaggen. De kleur rood domineerde alles. Hatikva en het internationale volkslied werden gespeeld. Eerder moest ik naar het magazijn om een blauw overhemd met een witte veter, het symbool van Hashomer Hatzair, te gaan halen in plaats van het blauwe overhemd met de rode veter dat gebruikelijk was in de vakbondskibboetsen. Toen ik de eetkamer binnenkwam, werd ik begroet door enorme foto’s van Lenin, Stalin met de hamer en de sikkel, het symbool van het Russische communisme.
In plaats van vier uur werk en vier uur studie moesten wij zes uur per dag naar ideologische lezingen luisteren en werkten wij slechts twee uur. Op mijn eerste dag als nieuwkomer luisterde ik naar een lezing, waar ik niets van begreep. In tegenstelling tot het gelijkheidsbeginsel “wat van mij is, is ook van jou” had ik privégeld en de volgende dag heb ik de lezing afgezegd en een ritje naar Afula gemaakt. Ik heb daar falafel gegeten en gazeuse gedronken en daarna ben ik weer naar de kibboets teruggekeerd. Niemand had mijn afwezigheid opgemerkt, behalve een jongen, die mij vroeg waar ik was geweest. De volgende dag besloot hij mee te gaan. Hij vertelde dat zijn ouders over het algemeen Mapainiks waren, dat zijn studie in Mizra goedkoper was en dat hij daarom in Mizra zat. Hij verborg een zak met geld in onze kamer tussen twee platen triplex. Slechts één jongen merkte ons op. Wij vertelden hem waar wij waren geweest. Aangezien hij toch naar kibboets Negba zou verhuizen, besloot hij het risico te nemen en de volgende dag met ons mee te gaan. Omdat hij geen geld had, waren we vrijgevig en nodigden wij hem uit. Alles wat in die tijd in kiosken kon worden gegeten en gedronken namen wij, zoals falafels en gazeuses.
Het lot wilde dat wij geen lift terug konden krijgen, totdat een auto van de kibboets stopte en ons aan de leider overhandigde. Wij werden “ondervraagd” en ik als de belangrijkste rebel werd naar huis gestuurd, wat ik sowieso in mijn hoofd had. Het ergerde mij dat de kleding ook voor iedereen gemeenschappelijk was. Het was verboden persoonlijke kleding of andere persoonlijke eigendommen te bewaren. Ik had er geen spijt van want ik wilde toch weglopen, ik kon mij helemaal niet aanpassen aan het partnerschap. Toen wij de kleren naar de was stuurden, kregen we andere kleren terug. Toen ik bij de kibboets aankwam, namen ze alle kleding in, welke ik uit Nederland had meegenomen en gaven mij onder andere blauw ondergoed met een lapje.
Ik had een gitaar van huis meegenomen. Mij werd gevraagd de gitaar weer mee naar huis te nemen, aangezien een gitaar werd beschouwd als een “kapitalistisch muziekinstrument”, dat in de socialistische kibboets taboe was. De films die in de kibboets werden vertoond, waren alleen Oost-Europees. We hebben bijvoorbeeld geen Amerikaanse films ontvangen. Destijds was een lid van de kibboets, Mordechai Oren, een van de leiders van Mapam en kibboets Artzi Hashomer Hatzair, betrokken bij een affaire in Tsjecho-Slowakije. Het veroorzaakte een diepe schok bij Israëlisch links toen hij werd betrapt en vervolgd en tijdens een showproces in Praag veroordeeld werd tot 15 jaar gevangenisstraf.
Nadat ik uit Kibboets Mizra was verdreven, besloot mijn moeder, in overleg met de Nederlandse Immigrantenorganisatie, mij toe te voegen aan een Nederlandse jeugdgroep. Deze groep bestaande uit Joodse weeskinderen, was een jaar eerder gearriveerd vanuit een Joodse instelling in Nederland en waren onder leiding van Riek en Leo Cohen in kibboets Gvaram. Pas onlangs las ik op internet dat het echtpaar Cohen na drie jaar naar Nederland terugkeerde en de weeskinderen in het land had achtergelaten.
Ik heb nu de derde stroom bereikt, de Verenigde Kibboets, die tot de Ahdut HaAvoda partij behoorde. Gelukkig voor mij had mijn moeder destijds overleg met mevrouw Hoofien, een activiste bij de Nederlandse Immigrantenorganisatie, van wie mijn moeder hoorde over het plan van Ben-Gurion een luxe hotel in Israël te openen voor hooggeplaatste gasten, zoals presidenten, staatshoofden en sportdelegaties. Om te profiteren van het feit dat er geen professionals in het land waren om het hotel te exploiteren, werd in het Ramat Aviv Hotel een Hadassah-hotelschool opgericht. Daar ik meerdere talen kende, werd ik aangenomen en in 1953 begon ik te studeren. Mijn moeder regelde voor mij een kamer bij twee Nederlandse dames in Ramat Gan. Voordat ik er introk, liet ik de gitaar bij hun staan en ondertussen vond mijn moeder een appartement dichter bij het hotel, bij de familie Abend aan de Antigonusstraat in Tel Aviv. Toen ik de gitaar kwam ophalen weigerden de twee vrouwen mijn gitaar terug te geven. Het probleem werd pas opgelost toen ik contact opnam met de politie van Ramat Gan.
Op een gegeven moment raakte ik bevriend met Joel Rosenblatt, wiens vader een pension had in Naharia. Wij huurden een gemeenschappelijke kamer aan de Elazar Hahorani-straat in het noorden van Tel Aviv, vanwaar wij elke ochtend met de fiets naar het Ramat Aviv Hotel reden, waar wij studeerden. Ik raakte bevriend met Adina Rosenbaum en haar familie. Haar vader was manager bij het warenhuis Shalom, het eerste en mooiste warenhuis in Israël, dat in die tijd werd geopend. Daarna woonde ik in de Miriam Hachashmonaitstraat bij een havenarbeider en zijn aardige Bulgaarse vrouw. Ik woonde een tijdje in een Angelsaksisch hostel achter het Milan Square in Tel Aviv, waar ik een Nederlandse vrouw, Ineke genaamd, heb ontmoet. Zij vertelde hoe ze met haar twee kinderen naar Israël was gevlucht, weg van de man die haar tijdens de oorlog verborg en haar zwanger had gemaakt.
Tijdens onze studie werkten we in de eetzaal van het Ramat Aviv Hotel, waar alle medewerkers Hongaars spraken. Omdat het volwassenen waren die geen Hebreeuws kenden, leerde ik Hongaars van hen. De school had ook enkele Hongaarse sprekers en de directeur, de heer Simon, was van Transsylvanische afkomst. Op een dag leerde hij ons onder meer wat lease is. Maar aangezien hij moeite had de letter H uit te spreken, zei hij “Hahira” en ik vroeg “Wat is Hahira?” De hele klas rolde van het lachen omdat ze dachten dat ik het niet had begrepen, omdat ik een nieuwe immigrant was. Ik kreeg meteen de naam dat ik ondeugend was en een imitator. Dit was waarschijnlijk één van de redenen waarom ik mijn afstudeercertificaat na de stage niet heb gehaald.
Pas na mijn militaire dienst heb ik een half jaar bij pension Rosenblatt in Naharia gewerkt en het diploma van de hotelvakschool ontvangen.
Hoofdstuk 9
Militaire dienst
In 1953 moest ik mij bij de militaire dienst melden. Mijn moeder was bang en verzette zich tegen mijn indiensttreding omdat ik enig kind en half wees was en ook omdat ik nog niet was afgestudeerd aan de hotelschool. Ik vroeg uitstel van dienst aan. Tegelijkertijd schreef ik een brief aan koningin Juliana, omdat ik in die tijd het Nederlandse staatsburgerschap kon verliezen door dienstplicht in een buitenlands leger. Nadat ik de goedkeuring van de Koningin had gekregen en mijn hotelstudie had afgerond en al mijn vrienden zich al hadden aangemeld, was ik mentaal klaar om mij aan te melden. In november 1954 ging ik naar Negib Bustros Street in Jaffa, nu Raziel Street genaamd, waar het wervingsbureau was. In die tijd ontving mijn moeder een woning van Amidar in Naharia.
Aangezien in die periode de rekruterende soldaten niet vergezeld werden, ben ik er alleen naar toe gegaan. Ik onderging een dienstplichtproces en ontving een KK 2 (gevechtsfitness). KK was de definitie die voorafging aan “profiel”. Mijn gevechtsfitnessniveau was verlaagd tot 2 vanwege een platvoet. Een veel voorkomend Joods probleem, misschien omdat we veertig jaar in de woestijn hebben gelopen. Vandaar naar de absorptie- en sorteerbasis, in Tel Hashomer. ’s Avonds werd er een voorstelling op de basis gehouden, waarbij twee mannen optraden. De één speelde op een mondharmonica en de ander op een accordeon. Ik sprak met ze en ik heb gezegd dat ik met mijn gitaar wilde optreden.
Na twee dagen kreeg ik een oproep van een cultuurofficier die mij naar huis stuurde om mijn gitaar te gaan halen. Hij stelde voor dat wij misschien met ons drieën een band of een team konden vormen. Eén ging naar Tsrifin (basis trainen), één ging naar de marine en ik ging naar Golani. Ik deelde mijn moeder mee dat ze mij zeker drie maanden niet zou zien.
In Golani was er waterdiscipline en de training duurde zeven maanden. Wij maakten onder andere een bataljon mars van Beër Sjeva naar Metula. Om onze weg te diversifiëren kwamen wij ook langs de berg Tabor. Mensen vielen onderweg flauw. ’s Nachts sliepen wij in verkenningstenten met klamboes. De compagniescommandant was Kalman Magen, die afkomstig was van de parachutisten en jaren later beroemd werd als commandant van de Sinaï-formatie in de Yom Kippoer-oorlog. Hij was groot met lange benen. Hij was een uitstekende atleet die ons met een recordsnelheid leidde en het niet opgaf totdat onze afdeling als eerste arriveerde. Er zijn onderweg mensen ingestort en niet aangekomen. Ik had het heel moeilijk, mijn benen zaten vol blaasjes en ik kon amper lopen, maar op de een of andere manier heb ik de lange route beëindigd .
Tijdens mijn training is mijn militaire trui gestolen. Ik heb formulier 1065 ingevuld wegens verlies en werd berecht. De officier vertelde mij: “Als je van elkaar steelt, zal je lijden.” Ik betaalde de boete en werd toen een Israëliër. Ik heb een les geleerd en tegen de tijd dat ik uit dienst kwam, had ik al een surplus. Het leger en vooral de training was voor mij de echte smeltkroes. Er waren ongeveer veertig soldaten bij elkaar in de zaal. Het was een gelegenheid om immigranten uit alle landen te ontmoeten, samen met oorspronkelijke bewoners, achtste klassers, analfabeten, kibboetsniks en stedelingen, uit alle lagen van de bevolking.
In de eerste dagen kreeg ik een cultuurschok, maar hier leerde ik Hebreeuws. Op een avond zag ik een Jemenitische man al etend op bed zitten. Ik vroeg hem: “Wat eet je?” Hij antwoordde: “Jam, wil je wat?” Ik was blij om het te proeven. Het was een “jam” die ik natuurlijk niet kende, tot op de dag van vandaag herinner ik mij de intensiteit van de pittigheid. Aan het einde van mijn training kreeg ik de opdracht de Susita-controlepost te bewaken, tegen de Syrische buitenposten die toen op de Golanhoogten zaten. De volgende dag kwam een dienstdoende soldaat naar mij toe. Hij vertelde met een zwaar Marokkaans accent: “Spiegelman, de commandant roept je, je volgt een rijopleiding”. Ik verbeterde hem en zei dat mijn naam “Spielman” was. Ik was ervan overtuigd dat het een vergissing was en dat hij iemand anders bedoelde. Het heeft voor mij geen zin om naar een rijopleiding te worden gestuurd, het is logischer mij naar een kookcursus te sturen, omdat ik ben afgestudeerd in een hotel. Wat is een rijopleiding?
Daarvoor hadden wij een appèl. Er werd ons gevraagd wie een rijbewijs had. Van de veertig jongens had niemand een rijbewijs. Er was maar één automonteur. Ik ging naar Gabi luitenant-commandant. Hij zei: “Je gaat naar een rijopleiding, neem je kit bag en ga naar instructiebasis in Tzrifin.” Ik had geen idee van rijden, ik wist niet eens waar de claxon zat.
Rijcursus
Onze agenda in de cursus was verdeeld in een halve dag theoriestudies op de basis en een halve dag autorijlessen buiten de basis. Tussendoor kregen wij baantjes, zoals het bepleisteren van de basis of helpen in de keuken. Op een gegeven moment vroeg een van de commandanten wie bereid was griffier te worden. Ik stak mijn vinger op, ook al was ik maar twee jaar in het land en
mijn Hebreeuws erg beperkt was. Zo werd ik griffier van de commandant in het 6e oefenbasis. Na een paar dagen was de commandant waarschijnlijk mijn slechte Hebreeuws beu en liet hij mij vrij van administratieve functies en was ik helemaal op mijn eentje. Toen de ochtendstudiegroep buiten de basis reed, ging ik naar het zwembad op de basis.
De rijlessen werden gegeven in de straten van Tel Aviv, soms sloot ik mij aan bij één van de groepen en vroeg de instructeur, een IDFburger, mij af te zetten op het strand. Na het afronden van alle lessen haalde hij mij op. Het ging lang door en niemand merkte dat ik uit de basis was. Ik heb drie tests niet doorstaan omdat ik niet kon autorijden. Pas bij de vierde test slaagde ik.
De sfeer in Instructiebasis 6 was niet prettig en er waren constant diefstallen. Voordat ik naar de rijles vertrok, legde ik dekens op mijn bed en bij terugkomst waren de dekens verdwenen en moest ik dekens van anderen stelen om een ‘complete uitrusting’ te hebben, daarvoor had ik getekend. Als ik de dekens zou kwijtraken moest ik naar de rechter en een boete betalen.
Rijlessen werden gegeven op ee versnelling te gn Ford-truck. Om in deaan, moesten we “intermediate gas” geven, wat in de chauffeurstaal “Zwischengaz” (tussengas) wordt genoemd. Alle professionele termen waren toen in het Duits of Engels. In het tussengas komen was erg moeilijk en toen de instructeur zag dat ik daar moeilijkheden mee had, werd ik overgeplaatst naar een GMC-truck, waar dit probleem niet bestond. In 1955, toen ik eindelijk slaagde voor de test en het langverwachte rijbewijs ontving, keerde ik terug naar de eenheid die inmiddels was verhuisd naar het Philon-kamp bij Rosh Pina en werd aangenomen als chauffeur op de voertuigenafdeling.
De afdeling-officier, die Roemeens was, heette mij welkom en gaf mij het bevel een gereedschapskist te gaan halen om een andere monteur te helpen bij het demonteren van de versnellingsbak. Ik maakte hem erop attent dat ik het hotelvak had gestudeerd en geen mechanica. Daar moest iedereen om lachen. Ondertussen bleef ik daar. Ik was één van de weinigen die wist hoe je een werkkaart moest invullen, omdat de meeste chauffeurs analfabeet waren. Veel soldaten waren analfabeet en veel nieuwe immigranten konden nog geen Hebreeuws schrijven. Er was een Hebreeuwse klas op de basis, waar wij elke dag studeerden. Ik werd één van de beste leerlingen van de klas en vulde een werkkaart in voor de nieuwe chauffeurs.
Op een dag, toen ik nog een nieuwe chauffeur was, had ik panne met een vrachtwagen in de buurt van Safed. Er werd een sleepwagen gestuurd om mij te assisteren. Het bleek dat een kabel van de distributeur los zat, dat was een storing welke als klein werd beschouwd. Hierna werd ik naar een cursus chauffeursmechanica gestuurd om te leren omgaan met problemen in het veld. Deze cursus werd ook gehouden in Tzrifin training center. Tegenwoordig is alles anders en geautomatiseerd, maar destijds leerde ik in deze cursus belangrijke en nuttige dingen die mij hebben geholpen bij mijn militaire dienst en ook in mijn latere burgerleven.
Sinaïoorlog
Mijn eenheid zwierf door het hele land. In 1956 behoorden wij tot de Mishmar HaNegev-basis en zaten naast kibboets Nahal Oz, aan de grens met Gaza. Plots hoorden wij geweerschoten en vernamen wij dat de oorlog was uitgebroken. Wij kwamen Gaza en El Arish binnen en zagen massa’s Arabieren richting Egypte lopen. Zodra je zei: “Arfah Idak” stak iedereen zijn handen omhoog. Wij bespotten ze, het was voor ons een soort grap. Als we dadels van de bomen wilden, klommen zij in de palmen om dadels voor ons te plukken.
Als chauffeur kreeg ik accommodatie op de El Arish-basis. Ik kwam de kamer binnen en begreep niet waarom de poten van de bedden in waterkommetjes waren geplaatst. Het kwam mij ook vreemd voor dat de Egyptenaren de bedden op een afstand van de muur hielden. Wij schoven de bedden weer terug. Toen wij ’s morgens vol met beten opstonden, realiseerden wij ons dat dit werd gedaan om te voorkomen dat de bedmijten van de vloer en de muur naar de bedden klommen. Wij leerden de bedden van de muur af te houden en zagen dat de waterbakken inderdaad effectief waren.
In El Arish vonden wij tot onze verbazing kisten Coca-Cola. Dit was de eerste keer dat wij Coca-Cola zagen en onze vreugde was groot, omdat het drankje nog niet in Israël was aangekomen. Voor het eerst in mijn leven zag ik een woestijn. Als reserve diende ik vele malen in de Sinaï. Ik ken mensen die zijn vermoord.Tijdens Operatie Sinaï bestuurde ik op een dag een “command car” en had een sergeant-majoor de leiding over de bevoorrading. De command car had voedselkisten naast munitiekratten. De motor ging kapot en de sergeant-majoor liet mij alleen achter. Gelukkig is er niets met mij gebeurd. Ik was niet bang en voelde geen echt gevaar. Vandaag de dag begrijp ik dat als ze de Command car” zelfs maar per ongeluk hadden geraakt, ik met alle munitie de lucht in had kunnen vliegen.
Tijdens de oorlog had ik weinig contact met mijn moeder. Er waren toen geen telefoons. Wij stuurden ansichtkaarten, die na twee weken arriveerden. Zo ging dat in oorlogstijd. Een half jaar voor het einde van mijn diensttijd werd ik overgeplaatst naar het brigadehoofdkwartier in een kinderdorp bij Afula, waar ik de functie kreeg van jeepbestuurder van een brigade cultuurofficier en dat was een echte bof voor mij. Ik hield van zingen tijdens het rijden en de officier vond dat ik een mooie stem had en stelde voor er iets mee te gaan doen. Ik zei dat als hij mij twee avonden per week vrij zou geven, ik zou gaan studeren. Ik vertelde hem dat ik vóór Operatie Sinaï was getest door Yaakov Bodo, voor de Northern Command-band. Een deel van mijn repertoire was toen imitaties in verschillende accenten, waarin ik uitblonk. Door de Sinaïoorlog heb ik de kans gemist bij de band te komen.
De commandant gaf mij twee keer in de week vrij en ik begon stem ontwikkelingslessen te volgen bij Greta Weiss in Haifa. Hoofdzakelijk zong ik Napolitaanse, Oostenrijkse en Duitse liedjes en klassieke muziek.
De beëindiging
In maart 1957 kwam ik uit dienst. Ik had geen idee wat ik zou gaan doen. Mijn moeder had destijds kennis aan een Duitstalige man genaamd Max Lazar en trouwde met hem. Zij werkte toen bij de Holland Bank Union in Haifa. Ze verhuisde naar Max in Bat Galim in Haifa. De woning in Naharia bleef in haar bezit. Max werkte niet, hij beweerde gewond te zijn geraakt in de
Onafhankelijkheidsoorlog en kreeg een baan als ouvreur in de Armon-bioscoop in Haifa. Ik had een kamer in het huis van mijn moeder en Max en besloot een baan in Haifa te zoeken. Max had twee kinderen: een zoon genaamd Zvika en een dochter Ada. Ik kon goed opschieten met Max en zijn kinderen en werd zelfs verliefd op zijn dochter Ada. Zij studeerde in Jeruzalem. Ik was 21 jaar en zij was 23 jaar.
Zvika, de zoon van Max, had bezwaar tegen het huwelijk van zijn vader met mijn moeder. Hij dreigde het huis in brand te steken, dat was zeer onaangenaam. Ik ging door met het studeren van stemontwikkeling bij Greta Weiss en verbleef bij mijn moeder en Max. Ik besloot naar Eilat te gaan. Via de organisatie van Nederlandse immigranten werd ik doorverwezen naar de burgemeester van Eilat, Hanoch Nenner, die van oorsprong Nederlander was en mij een baan aanbood bij het Queen Sheba Hotel. Greta maakte bezwaar en zei “wat moet je daar zoeken in Eilat, de woestijnstad. Je moet muziek studeren”. Omdat ik verliefd was op Ada, overlegde ik met haar over het voortzetten van mijn pad na de dienst.
Ada nam contact op met de directrice van de School of Social Work in Jeruzalem, waar zij studeerde. De directrice van de school belde de directrice van de Jerusalem Academy of Music and Dance en vertelde haar over een jonge man die kon zingen. Mevrouw Yocheved Ostrovsky, de directrice van de academie, regelde een examen voor mij. Gelukkig ben ik niet gauw opgewonden en was ik kalm tijdens het examen. Ik slaagde en kreeg zelfs te horen: “Je hebt talent en het is jammer dat je daar geen gebruik van maakt.”
Dit zijn de jaren vijftig, toen het land nog in de kinderschoenen stond en alles nog vers en ongestructureerd was. Ik heb heel erg bedankt en betaalde 75 pond voor de test, ging terug naar huis en wist nog steeds niet wat ik zou gaan doen. Ik besloot door te gaan met studeren bij Greta Weiss en ging in Haifa op zoek naar een baan als ober of iets dergelijks. Na twee weken ontving ik een brief van de Muziekacademie met het aanbod voor een studiebeurs voor het eerste jaar. Ik was natuurlijk heel blij en het versterkte ook mijn geloof in mijn talent.
De muziekacademie was toen gevestigd in de buurt van de residentie van de premier. Elk jaar werd mijn beurs vernieuwd. Ik heb vier jaar op kosten van de academie gestudeerd. Ik moest een kamer huren in Jeruzalem en huurde een woning met mijn vriendin Ada. Haar vader Max zette mij onder druk om met haar te trouwen. Mijn moeder protesteerde en beweerde dat ik net mijn militaire dienst had beëindigd en dat ik te jong was. Ze zei: “Waarom heb je het juk van een gezin op zo een jonge leeftijd nodig”. Op een gegeven moment vertelde Ada dat ze zwanger van mij was. Ik wist niet of dit waar was. Ik gaf haar geld voor een abortus en trouwde niet met haar. Ik hield van Ada, wij hadden een goede tijd samen. Toen ze besefte dat wij niet gingen trouwen maakte ze het uit.
Achteraf gezien realiseerde ik mij dat mijn moeder gelijk had. Ik was te jong zonder financiële basis en zonder beroep of richting in het leven. Ada trouwde met iemand anders en het contact tussen ons werd verbroken. Max haalde een truc met mijn moeder uit. Hij bood haar aan samen terug te keren naar haar woning in Naharia. Nadat ze daarheen waren verhuisd rende hij weg en kort daarna was de echtscheiding.
Hoofdstuk 10
Studies en residenties in Jeruzalem
Voordat ik afscheid nam van Ada heb ik een woning in Katamon gehuurd, het was een goedkoop appartement. Van daar ben ik verhuisd naar Beit Hana in de Habashim Street, nu Ethiopia Street genoemd. Het was een soort studentenslaapzaal. Daarna vond ik een kamer in Pri Hadash Street en van daar ben ik verhuisd naar een appartement in Yoel Salomon Street, midden in het stadscentrum. Het appartement had primitieve toiletten en er was geen stromend water. In het midden van de woonkamer was een deksel voor een regenbak. Opslagputten voor regenwater waren gebruikelijk in Jeruzalem tijdens en na de Onafhankelijkheidsoorlog. Als ik water nodig had, tilde ik het deksel op en gooide ik een touw met een emmer er aan naar beneden. Als de emmer vol was, trok ik hem eruit en goot het water in een grote bak met een kraan.
Toen ik Raya, mijn toekomstige vrouw ontmoette, kwam ze haar mooie rode haren wassen, omdat het water in de put erg zacht was. Hoewel ik een studiebeurs had gekregen, moest ik werken om de huur van de kamer te betalen en om mijzelf te kunnen onderhouden en te kunnen reizen. Ik vond een baan bij het President Hotel, dat was geopend in het centrum van Jeruzalem in Ahad Ha’am Street, achter Terra Santa. Ik was een student en werkte bij de receptie, meestal ’s avonds na schooltijd en op zaterdag. In 1958 ontstond er als gevolg van een gespannen veiligheidssituatie een crisis in de hotelsector en grote hotels sloten de deuren. Ze vonden dat hotels geen toekomst meer hadden. Tegelijkertijd was ik het zat dat al mijn vrienden zaterdag naar huis gingen en ik vast zat op mijn werk. Ik wilde rondhangen en in de weekenden reizen om mijn moeder te bezoeken, daarvoor had ik nauwelijks een vrije dag.
Van Jeruzalem reisde ik met de trein naar Haifa en van daaruit met de bus naar Nahariya, het was een hele lange reis. Naast dit alles ergerde ik mij aan de onbetrouwbaarheid van Haim Schiff, de eigenaar van het President Hotel en eigenaar van andere hotels. Schiff betaalde de salarissen niet op tijd, dat was voor mij een reden het hotelbedrijf te verlaten. Ik ben naar het arbeidsbureau gegaan. De directrice van de bureaucratie-afdeling betreurde mijn besluit en probeerde mij ervan te overtuigen dat het ‘hotel de toekomst is’. Ik vertelde haar dat ik van 8.00 uur ‘s morgens wil werken en om 15.00 uur naar huis wil gaan en in de weekenden de tijd wil hebben naar mijn moeder te gaan. Ik was nog een jonge man. Na het leger wilde ik van het leven genieten en het nachtwerk viel mij tegen. De directrice was overtuigd en verwees mij naar het hoofdkantoor van Bank Leumi aan de Jaffastraat in Jeruzalem. Ik werd op de deviezenafdeling geplaatst en later overgeplaatst naar de effectenafdeling. Ik werkte bij de bank terwijl ik studeerde aan de muziekacademie. Ik zong ook Shabbat-hymnen in Heichal Shlomo, waar ik behoorlijk verdiende met zingen, terwijl ik tegelijkertijd een goed salaris van de bank ontving.
Kennismaking met Raya
Bij de bank werkte een roodharig meisje genaamd Raya, die later mijn vrouw is geworden. Raya was aardig en ze was een knappe verschijning. Als de manager Shabtai naar onze verdieping kwam, kondigde iemand aan: “laat het hoofd zakken” en onmiddellijk lieten we allemaal onze hoofden zakken. De medewerkers noemden hem heel nederig “de manager”, behalve Raya, die ook roodharig van karakter was. Ze zei “hij kan mijn reet kussen” of zoiets en omdat ik bevriend met haar was, werd ik het slachtoffer. Ik zou die week een vaste aanstelling krijgen en zonder reden of uitleg werd mijn ambtstermijn slechts met drie maanden verlengd. Misschien kwam het omdat ik mijn hoofd niet nederig genoeg liet zakken toen de manager naar onze verdieping kwam. ’s Avonds kwam Raya mij troosten en is zeven en vijftig jaar bij mij gebleven. We zijn in 1959 getrouwd.
Raya Kolnik werd geboren in Polen en kwam in 1935 op tweejarige leeftijd met haar ouders naar Israël. Haar ouders waren zionisten en lid van de Poalei Zion-beweging in Polen. Volgens Raya werden zij na aankomst in Israël afgezet op Jaffa Street in Jeruzalem. Aanvankelijk woonden zij tegen een sleuteltarief in een eenkamerappartement in de Chayei Adam Street in Jeruzalem, daarna verhuisden ze naar een aangrenzende tweekamerappartement.
Raya werd naar school gestuurd, het St. Joseph’s Convent in de Prophets Street, waar ze tot de Onafhankelijkheidsoorlog Frans studeerde. Na de oprichting van de staat voltooide zij haar studie aan de Beit-Hakerem High School en vervolgens diende zij in het leger. Na beëindiging van de militaire dienst werd zij met de hulp van de heer Hocherman, een vriend van haar moeder, aangenomen bij Bank Leumi. Raya studeerde nog een jaar Engelse literatuur aan de universiteit, maar kon haar studie niet meer financieren en misschien ook omdat haar vader bezwaar had tegen haar studie. Nadat Raya bij de bank was gaan werken, verliet ze haar ouderlijk huis en huurde een kamer bij de familie Adehan, achter het Wallachziekenhuis, aan de Jaffastraat, wat later Shaare Zedek werd genoemd. Voor de bruiloft bezocht ik haar bij de familie Adehan. Ik woonde op dat moment in een gehuurde kamer bij mevrouw Cohen in de Pri Hadash Street.
Toen Raya en ik negen maanden bevriend waren en elk apart een kamer huurden, besloten wij dat het tijd was samen te gaan wonen in plaats van dat we beiden apart huur moesten betalen. Omdat het toen niet acceptabel was samen te leven zonder te trouwen, hebben wij de datum voor onze bruiloft vastgesteld op 19 juni 1959. We zijn getrouwd op het dak van het rabbinaat aan de Jaffastreet in Jeruzalem. Raya’s ouders wilden de bruiloft organiseren, maar wij hadden bezwaar en bestelden een catering. Daar wij allebei weinig familieleden hadden, nodigden wij onze collega’s van de Bank Leumi-vestiging in de Jaffa Street uit voor de bruiloft. Na de bruiloft bleven de gasten verder feest vieren en lieten wij ze achter. We reden met mijn motor naar Herzliya, dat was onze huwelijksreis.
Hoofdstuk 11
Overgangen en wijzigingen
Na de bruiloft moest één van ons het werk verlaten bij het bankfiliaal waar wij werkten, omdat ze bij Bank Leumi geen familieleden in hetzelfde filiaal in dienst wilden hebben. Ik verhuisde naar het King George-bijkantoor en waar nodig werkte ik ook in het Geula-buurtkwartier in Jeruzalem. In 1959, toen ik bij Bank Leumi werkte, ging ik naar het ”Joods Agentschap” om een huisvestingsvergunning te krijgen. In eerste instantie werd het mij geweigerd, omdat mijn moeder een woning had toegewezen gekregen toen wij naar Israël emigreerden. Ik heb uitgelegd dat ik toen een kind was en bij mijn moeder kon wonen, maar nu was ik getrouwd en had ik een eigen appartement nodig. Er klopten veel schreeuwende mensen op tafels en ik was beleefd en wachtte geduldig. Na ongeveer negen maanden kregen we de langverwachte huisvestingsvergunning. Wij sloten een hypotheek af en kregen een driekamerappartement van 36 m2 in de wijk Kiryat Menachem in Jeruzalem. Het huis had dunne muren die de kou van Jeruzalem niet tegenhielden. De kamers waren zo klein dat een bed en een kledingkast niet in dezelfde kamer pasten.
In 1960 besloot ik Bank Leumi te verlaten en op zoek te gaan naar een nieuwe baan. Ik kwam bij de Bank of Israël, waarvan het kantoor destijds gevestigd was nabij het beroemde Generali-gebouw in Jeruzalem. Toen ik twee jaar zonder promotie bij de Bank of Israël werkte, werd ik benaderd door William Zbeida, de voorzitter van het comité van Bank Leumi-medewerkers. Hij bood mij een baan aan bij de Credit Bank of Israël, die in 1961 was opgericht op de fundamenten van een goed bekend staande familiebank. Credit Bank of Israël was opgericht in een mislukte samenwerking tussen Bobov-volgelingen (Zie Chassidisch Jodendom) en Babylonische immigranten (Zie Babylonische gevangenschap). De bank in Jeruzalem was gevestigd in de wijk Geula. Ik begon daar te werken en moest een keppel dragen, hoewel ik een secularist was. In afwachting van de opening van een afdeling vreemde valuta, besloot de manager mij over te plaatsen naar het filiaal in Tel Aviv. Ik ging voor een kennismakingsgesprek naar Tel Aviv in mijn “Quatre chevaux”. Het was een Franse auto met een motor achterin. De auto was gemaakt door Renault, welke in Israël werd geassembleerd door de firma Kaiser Ilin. Kort voordat ik in Ramlah aankwam, vloog de auto in brand waardoor ik te laat kwam voor het gesprek. Desondanks werd ik aangenomen en vergoedde de bank mijn dagelijkse reis van Jeruzalem naar Tel Aviv heen en weer via het taxibedrijf Arie.
Het filiaal van Credit Bank in Tel Aviv bevond zich op Rothschild boulevard 9. Verderop in de straat, op Rothschild boulevard 39, waren de kantoren van het bouwbedrijf Kiron en de Foreign Trade Bank. Op een dag ging ik naar het kantoor van Kiron om te kijken of ik een appartement kon kopen. Tijdens een gesprek bood een van de griffiers aan naar de personeelmanager van de Foreign Trade Bank, de heer Kornfein, te gaan in hetzelfde gebouw. Deze bood mij een baan aan op de deviezenafdeling tegen een salaris van honderd pond meer dan mijn salaris bij de Credit Bank, een aanzienlijk verschil in die tijd. Ik verliet de Credit Bank en kreeg zelfs een vergoeding.
De grote devaluatie
Op vrijdag 9 februari 1962 kondigde de Minister van Financiën, Levy Eshkol een enorme devaluatie van 66% (!) aan van het Israëlische pond ten opzichte van de Amerikaanse dollar. Pas toen besefte ik wat een aan dollars gekoppelde hypotheek betekende. De pondkoers, die 1,80 per dollar bedroeg toen wij de hypotheek afsloten, sprong onmiddellijk naar 3,00 pond per dollar. Voor ons was dat een ramp, de afbetalingen op de hypotheek die wij betaalden schoten meteen met 66% omhoog. Wij moesten daarom onze auto verkopen.
De verhuizing naar Tel Aviv
In 1963 besloten wij naar Tel Aviv te verhuizen. Raya nam ontslag bij Bank Leumi en dankzij de bekende voorzitter van het arbeiderscomité, de heer William Zbeida, ontving zij zelfs een transitievergoeding van 150% van haar salaris na tien jaar. Wij verkochten ons appartement in Jeruzalem en huurden een tijdelijk appartement in de Frug Street in Tel Aviv tegenover het
appartement van actrice Dalia Friedland. Wij hebben meteen een ventilator gekocht, omdat wij niet gewend waren aan de hitte en de vochtigheid van Tel Aviv. Wij ontmoetten een buurvrouw genaamd Shosh Ben Dor die met ons werkte op de effectenafdeling van Bank Leumi in Jeruzalem. Haar man bleek een kantoor te hebben en Raya werd direct door hem aangenomen. Ze wilde daar toch niet blijven en vond een baan bij een brandstofbedrijf (Delek). Ook dat beviel haar niet. Toen plaatste ik een advertentie voor haar in de krant, voor een secretaresse met kennis van Engels en Frans en zo vond ze een geweldige baan als secretaresse van de CEO van omroepreclamebureau (Hagal Hakal) in de Ben Yehuda Street in Tel Aviv.
In 1964 had ik een onaangename tijd bij de Foreig n Trade bank, omdat de directeur van de deviezenafdeling, Dr. Huber, mij enorm lastig viel en ik uiteindelijk gedwongen werd te vertrekken. Pas jaren later, ongeveer twee jaar voor haar dood, vertelde Raya mij dat Dr. Huber haar probeerde te versieren. Toen ik op een dag op mijn werk was, kwam hij naar ons appartement en belde aan. Toen Raya hem zag, schrok ze en sloeg de deur voor zijn neus dicht, misschien was dat de achtergrond van zijn veranderde houding ten opzichte van mij.
Toen wij in Jeruzalem waren, probeerden wij zonder succes een kind te krijgen. Wij ondergingen testen en Raya werd onderworpen aan moeilijke vruchtbaarheidsbehandelingen, dat was lang voor het tijdperk van in-vitrofertilisatie. De mogelijkheden waren destijds zeer beperkt in vergelijking met vandaag. Toen ik thuiskwam en haar vertelde dat ik was ontslagen, was Raya erg gestresst omdat ze door de vruchtbaarheidsbehandelingen op dat moment niet kon werken. Plotseling waren wij allebei werkloos. Ik ging me ontspannen op het strand en de volgende dag vond ik een baan bij de Holland Bank Union aan de Rothschild Boulevard. De sfeer bij deze bank was niet naar mijn smaak. Het was erg formeel, de medewerkers moesten in pak en stropdas op het werk komen en spraken elkaar alleen aan bij hun achternaam, dat vond ik niet leuk. Na twee weken ontmoette ik Yigal, de schoonzoon van een buurvrouw, die ik kende van mijn tijd bij de Bank of Israël. Hij was directeur van de stafafdeling bij de verzekeringsmaatschappij Migdal en bood mij een baan aan. De volgende dag begon ik te werken bij Migdal. Na een jaar hard werken – dat het bedrijf mooie winsten opleverde – kreeg ik een magere salarisverhoging. Ik was zo gekwetst dat ik de volgende dag vertrok en een baan vond bij Carasso, een vertegenwoordiger van Burroughs Calculating Machines. Na korte tijd ben ik vandaar verhuisd naar een baan bij een verf importbureau uit Zwitserland genaamd ‘Hulu’. Vanwege de economische situatie en de recessie van 1966 werd ik ontslagen en wendde ik mij tot mijn vriend Ami, die als econoom werkte bij de Histadrut aan de Arlozorovstraat. Ami regelde een baan voor mij bij de Lod Cigarette Company, waar ze sigaretten leverden aan kiosken en sigarettenleveranciers. Ik had een Susita-auto van glasvezel, die de geur van tabak absorbeerde. Bij elke rit werd ik omringd door de geur van tabak.
Het appartement in Kiron

In 1963 kochten we een appartement in Kiron. Toen wij naar de plek werden gereden, leek het ons erg ver weg. De bouw duurde langer en de oplevering van het appartement had negen maanden vertraging, maar het bedrijf was eerlijk en financierde ons negen maanden huur. In 1965 kwamen wij aan om de sleutel te halen van meneer Bukchin, die Zvika Yaari stuurde om de sleutel van het appartement op te halen. Bij het appartement aangekomen ontdekten wij dat de voordeur ontbrak. Wij waren de eerste kopers in het gebouw en kregen op kosten van de aannemer een warmwaterboiler en een tijdelijke gastank. Pas later werden wij aangesloten met de centrale voorziening. Eén van de verleidingen om een appartement te kopen was een telefoonverbinding, destijds moest er jarenlang op een telefoonlijn worden gewacht.
In 1967 hebben Raya en ik Doron, die toen twee maanden oud was, geadopteerd. Later kochten wij een Susita, gemaakt van glasvezel. Deze was goedkoop en heel gebruikelijk in Israël.
Hoofdstuk 12
TWA, Doron, Daphy en moeder’s overlijden
Een droom komt uit
Mijn buurman Andrew Klein werkte bij de Amerikaanse ambassade. Bij hem ontmoette ik in 1966 Harry Savir. Harry was net als ik van Nederlandse afkomst. Hij werkte voor TWA (Trans World Airlines), een van de grootste luchtvaartmaatschappijen ter wereld. Het was mijn droom om voor een internationale luchtvaartmaatschappij te werken. Met het verspreiden van sigaretten verdiende ik inclusief autokosten, ongeveer 1000 Israëlische pond per maand. Ook al was bij TWA het salaris slechts 450 Israëlische pond per maand, ik wilde daar heel graag werken, omdat ik geen interesse had in het uitdelen van sigaretten. Harry beloofde mij te laten weten wanneer er een baan vrij zou komen. Kort daarna kreeg ik het bericht dat TWA op zoek was naar vervanging van iemand die met zwangerschapsverlof was gegaan. Ik heb meteen gereageerd. In juni 1966 had ik een sollicitatiegesprek met Eddie Frankfurt, CEO van TWA in Israël. Frankfurt interviewde mij in het Engels, Hebreeuws, Duits en Frans en aan het einde van het gesprek vroeg hij wanneer ik kon beginnen met werken. Ik vertelde hem dat ik “gisteren” kon beginnen en zo werd Harry mijn afdelingsmanager op de kaartverkoopafdeling. Het nieuwe kantoor was aan de Hayarkon Street tegenover de Amerikaanse ambassade. Ik werd gestuurd naar het oude verlaten kantoor met de werkgids van het bedrijf en vleermuizen, waardoor ik van verveling in slaap viel.
Mijn job was mensen te verwijzen naar het nieuwe kantoor. In die tijd was er net een staking van TWA monteurs. De staking duurde 45 dagen, omdat de monteurs van het bedrijf in de Verenigde Staten een loonsverhoging eisten. In deze periode was ik bang dat ik zou worden ontslagen omdat het duidelijk was dat het gemakkelijker was een nieuwe medewerker te ontslaan: “Last in first out”. Het bedrijf had wereldwijd 250 vliegtuigen en er was bezorgdheid over een totale stillegging. Dagelijks vertrokken er drie vluchten vanuit Israël naar Parijs, Rome en Athene en vandaar naar de Verenigde Staten en ’s middags een vlucht naar het Verre Oosten. De vluchten werden geannuleerd en de meeste passagiers werden overgebracht naar de El Al Israel Airlines. Op een dag belde Harry mij met het verzoek naar het TWA-kantoor in het Hilton Hotel in Tel Aviv te gaan, als plaatsvervanger van Aimee, die met vakantie zou gaan. “Wie in godsnaam is Uri?” hoorde ik aan de andere kant van de telefoon. Ik legde uit dat ik een nieuwe werknemer was die Aimee verving. Hij stelde zichzelf voor als de heer Jilovsky, de commerciële directeur van TWA en zei: “Eén van onze bedrijfsleiders die in het Hilton verblijft, wil de gebruikelijke korting krijgen voor TWA-werknemers”. Ik vroeg hem wat ik moest doen. Hij zei: “Ga naar de receptie en vraag om korting”. Ik ging naar de receptie van het hotel en daar kreeg ik te horen dat het geen probleem was, de bedrijfsleider hoefde alleen maar zijn visitekaartje te tonen en alles zou worden geregeld. Ik keerde terug naar het TWA-kantoor en belde de heer Jilovsky, hij was niet meer aanwezig. Ik sprak met een man genaamd Mark en vroeg of hij de boodschap aan de heer Jilovsky wilde doorgeven. De volgende dag belde Harry mij en vroeg mij onmiddellijk naar het hoofdkantoor in Hayarkon Street te gaan en mijn excuses aan te bieden aan de heer Jilovsky, voordat hij mij zou ontslaan! Zo ging ik naar de heer Jilovsky en verontschuldigde mij, ook al wist ik niet waarom.
Later realiseerde ik mij dat Mark een koerier op kantoor was en het was niet duidelijk wat hij heeft genoteerd en of hij mijn bericht überhaupt had doorgegeven. Tijdens mijn jarenlange werk in het bedrijf raakte ik bevriend met de heer Jilovsky en op een dag vroeg hij mij: “Weet je nog dat ik je ooit wilde ontslaan?”. Nadat Aimee was teruggekeerd, verhuisde ik naar het hoofdkantoor in Hayarkon Street. Op een keer vroeg Harry mij een brief in het Engels aan een passagier te schrijven. De volgende dag ging ik naar de reserveerafdeling en ontmoette de heer Frankfurt, de CEO van TWA in Israël, die mij vroeg: “Hoe gaat het met je schrijven in het Engels?”. Ik antwoordde dat mijn schrijven in orde was. En hij vroeg mij naar zijn kantoor te komen. Ik was bang dat de brief die ik gisteren had geschreven niet geslaagd was. Hij zei: “Ik vraag je de functie van mijn administratieve assistent over te nemen en ik keur je overuren goed, zodat de boel op orde komt.” Later bleek dat de heer Frankfurt zich tot mij wendde, vanwege zijn teleurstelling over twee ambtenaren die voor opleiding naar New York waren gestuurd en met zeer lage cijfers terugkeerden, waarna hij besloot mij naar deze cursus te sturen. Eind 1967 werd ik naar New York gestuurd, en ik werd zelfs in de eerste klas geplaatst. Het was de eerste vlucht van mijn leven.
Mijn vrouw Raya en vrienden kwamen afscheid van mij nemen op het beroemde balkon van Lod Airport. In die tijd vlogen mensen niet naar het buitenland, dus elke reis van iemand die bevriend was, werd een evenement. Uit opwinding vergat ik ze gedag te zwaaien. Ik keerde terug van de training met een score van 96. Het was een enorme vooruitgang bij de firma, in het bijzonder voor mijn positie.
Doron en Daphy
Na een periode van uitputtende vruchtbaarheidsbehandelingen stelde ik Raya voor een kind te adopteren. Ze was erg verrast: “Ga je akkoord?” vroeg ze, “zeker”, zei ik, “ik zie hoeveel je lijdt en je lichaam misbruikt, stop de behandelingen en wij gaan een kind adopteren”. In 1967 hebben we Doron geadopteerd, en na zes jaar hebben we Daphy geadopteerd en brak er een nieuw tijdperk in ons leven aan.
Na de adoptie van Doron huurden we een meisje genaamd Zmira als oppas en Raya bleef werken in de omroepreclame. Doron ging naar het WIZO-huis in de nieuwe buurt en Raya haalde hem op als ze terugkwam van haar werk. Na de adoptie van Daphy was Raya gedwongen thuis te blijven vanwege gezondheidsproblemen van Daphy. Raya nam ontslag en ontving een ransitievergoeding.
Zesdaagse oorlog
Tijdens de Zesdaagse Oorlog werd ik voor een maand opgeroepen voor reserve dienst. Aan het einde van de oorlog gingen Raya en ik tien dagen op reis naar Europa en Raya’s ouders zorgden voor Doron, die een baby was. Wij vlogen naar Londen, bezochten Buckingham Palace en kwamen een demonstratie tegen in Hyde Park. Een Arabier stond daar naar mij te wijzen en schreeuwde naar mij dat ik zijn vaderland Palestina en zijn cultuur had geplunderd. Ik vroeg hem: “Welke cultuur: zijn pitabrood en olijven een cultuur?”. Wij zijn doorgegaan naar Nederland en ik heb mijn pleegouders in Friesland bezocht, dat was een leuke ervaring.

De hervorming in het TWA-bedrijf
De heer Frankfurt keerde terug van een uitvoerende conferentie in Athene, waar werd besloten dat de administratieve assistenten op het stadskantoor en op de luchthaven zouden verhuizen om op de boekhoudafdeling te gaan werken. Ik kon daar niets aan veranderen. Mijn manager werd de heer Heinz Ludwig Arnold Blut “van het leger van keizer Franz Josef.” Vanaf het begin konden wij al niet met elkaar overweg. Hij vertelde mij dat mijn baan een kantoorbaan was, welke hij omschreef als een bureaubaan. Ik moest alle werkuren aan het bureau zitten en ik, die in mijn vorige baan gewend was op te staan en rond te lopen, kon niet acht uur recht op een stoel zitten. Gezien de verslechtering van de arbeidsomstandigheden, wendde ik me tot de heer Frankfurt en vroeg hem mij terug te plaatsen naar de ticketafdeling. In plaats daarvan werd ik in 1969 overgeplaatst naar het werk op Ben Gurion Airport, waar ik passagiers ontving vanaf het moment dat ze aan de balie arriveerden voorafgaand aan een vlucht.
Een deel van de tijd zat ik in het kantoor boven de terminal. Dit was lang voor het computertijdperk en zelfs vóór de fax. Toen werkten we met telex, een netwerk van teleprinters vergelijkbaar met een telefoonnetwerk, waarmee wij telegrammen en berichten naar TWA over de hele wereld stuurden. In eerste instantie was het mijn taak de “check in” te doen voor passagiers die aankwamen op de vlucht. Mensen kwamen met het vliegticket en ik ontving ze bij de TWA-balie. Dit was geen doorlopende klus, maar alleen voor het vertrek van het vliegtuig. Daarna riep ik de passagiers naar de relevante uitgangspoort en vroeg om de instapkaarten voor te bereiden.
Soms ontstond er een overboeking en dan moesten ze worden overgedragen naar een andere maatschappij. Het was onder andere mijn taak voor VIP’s te zorgen, dus ik ontmoette ooit onder andere Isaac Stern en ik werd aangewezen hem persoonlijk naar het vliegtuig te begeleiden. TWA was ook verantwoordelijk voor het afhandelen van privévliegtuigen. Ik zorgde voor hen. Als er een vliegtuig arriveerde en er onnodige voedselrantsoenen achterbleven, mochten de stewardessen en arbeiders deze meenemen. De stewardessen nodigden ons uit, wij aten en dronken van al het goede en namen het ook mee naar huis. Om eerlijk te zijn was het werk bij het inchecken een achteruitgang, maar mijn salaris ging omhoog na ploegenarbeid, zaterdagen, feestdagen en nachten. Het was een baan met veel overuren.
Toen ik op de luchthaven begon te werken, haalde de directeur Louis Fogiel of een van zijn plaatsvervangers de medewerkers op in de auto van de zaak, ter voorbereiding van de nachtploeg, die soms om 3.00 uur ’s nachts begon. Ik werd niet van huis opgehaald omdat ik niet op hun route woonde. Gershon zat in het arbeiderscomité en hij oordeelde dat ik niet zou worden opgehaald. Ik werd gevraagd met de fiets het knooppunt Savyon te bereiken en vanaf daar zou ik worden opgehaald. Ik heb toen met een EL AL-shuttlechauffeur afgesproken mij op te halen bij mijn huis in Kiron, zo was mijn probleem opgelost.
Arabisch en Spaans leren
Na de Zesdaagse Oorlog in 1968, werden veel Arabische reisagenten aan Israël toegevoegd en de heer Frankfurt stelde voor dat ik Arabisch ging studeren. De heer Frankfurt en ik volgden een cursus Arabisch in het America Zionist House in Tel Aviv. Onze leraar was Samir Darwish, een Israëlische televisiecorrespondent in het Arabisch. Wij raakten met hem bevriend en hij nodigde ons zelfs uit voor een bruiloft in zijn geboorteplaats Baqa al-Gharbiyye. Toen wij daar aankwamen kreeg ik een cultuurschok. De bruidegom onderging een knipbeurt op de eerste verdieping, waar een stralende reinheid heerste. Er werd aan de gasten fruit uitgedeeld en de bananenschillen werden uit het raam gegooid. Wij aten de lunch geserveerd op enorme dienbladen en iedereen at met zijn handen. Alleen wij gasten kregen een mes en een vork. Toen Baqa al-Gharbiyye in 1996 een stad werd, werd Samir benoemd tot burgemeester.
In de jaren tachtig kwamen er veel pelgrims en toeristen uit Zuid-Amerika naar Israël en niemand van ons sprak Spaans. Morris Ben Yair, die de leiding had over de dienst, besloot dat het tijd werd voor een Spaanstalig team. Hierna volgden Morris Ben Yair en ik een cursus in het America Zionist House. De kennis van het Spaans hielp mij later een baan te vinden bij een reisagent die zich richtte op groepen Spaanstaligen.
Een appartement kopen in Givat Shmuel en een reis rond de wereld
In 1971 kochten wij een appartement in de wijk Ramat Ilan in Givat Shmuel. Hoewel wij geen geld meer hadden vanwege de aankoop van het appartement, besloten wij toch naar het buitenland op reis te gaan. Doron was vier jaar en we lieten hem achter bij Raya’s ouders. Raya’s broer, Yaakov Kolnik, ontving een studiebeurs aan het MIT Institute of Technology in de buurt van Boston. Wij besloten hem te bezoeken. Het personeel vloog gratis maar stand-by, op basis van beschikbaarheid. Ik vroeg de persoon die verantwoordelijk was voor de bagage onze koffer achterin te plaatsen, zodat we hem er gemakkelijk uit konden trekken voor het geval wij onderweg zouden worden afgezet. Toen wij in Athene aankwamen was er een oproep voor alle stand-by passagiers om uit te stappen. Al in Athene moesten wij er af, maar wij werden gerustgesteld omdat er binnenkort een groot 747 vliegtuig uit Tel Aviv zou komen en dat er geen probleem zou zijn met de ruimte. Niet alleen wij moesten uitstappen, ook een echtpaar dat op huwelijksreis was, werd van de 747 afgehaald vanwege een te volle vlucht. In plaats van naar Boston zijn wij met zijn vieren naar de Acropolis gegaan, dat was heel gezellig.
De volgende dag kregen wij op het vliegveld te horen dat wij alleen tot Rome konden vliegen. Bij aankomst in Rome bleek dat er genoeg ruimte was om door te vliegen. Ik zorgde ervoor dat ik het label van de koffer veranderde, zodat deze naar Boston zou worden gestuurd. Van Rome vlogen wij naar Parijs. Raya bleef mij knijpen en was bang dat ze ons er weer af zouden halen. Na een vertraging van twee uur in Parijs vertrokken wij uiteindelijk en toen bood de gezagvoerder zijn excuses aan en kondigde aan dat hij in Shannon, Ierland, moest landen om bij te tanken. Wij kwamen volledig uitgeput in Boston aan. Wij bleven een paar dagen bij Raya’s broer en namen weer een vlucht naar New York.
Raya had een nicht in Brooklyn en wij bleven een paar dagen bij haar. Vanuit New York zijn we naar Los Angeles gevlogen, waar een andere broer van Raya woonde. Wij hebben bij hem gelogeerd. Vanuit Los Angeles vlogen wij naar Okinawa, voorheen een Amerikaanse militaire basis in Japan. Het vliegtuig landde voor een tussenstop in Hawaï, maar wij stapten niet uit omdat wij geen geld hadden, Hawaï was erg duur. Vanuit Okinawa gingen wij verder naar Tokio met een vlucht van een Japanse luchtvaartmaatschappij. In Israël had ik deze vlucht al geregeld. Op de vlucht waren 117 Chinezen en Japanners en 2 Israëliërs.
In Tokio zouden wij een Israëlische vriend Shlomo Mintz ontmoeten. Ik correspondeerde met hem via de telex en wij hadden afgesproken dat hij ons op het vliegveld zou opwachten. Wij stapten uit het vliegtuig en een Japanse stewardess gaf mij een bericht van Shlomo Mintz dat hij ons niet kon ontmoeten omdat hij naar Londen moest vliegen, hij had wel een kamer voor ons in het Hilton Tokyo geboekt. Wij namen een taxi en reden naar het hotel. Tot onze verbazing was er bij de receptie geen reservering op onze naam of op naam van Mintz geregistreerd. Wij wilden een kamer reserveren, maar het hotel was volledig bezet en er was geen kamer beschikbaar. Wij hadden onze James Bond tas met onze paspoorten en vaccins in de taxi laten liggen. Wat moesten wij doen? Ik belde Shlomo en hij stuurde zijn vrouw Daphna om ons naar hun huis te brengen. Raya sliep op het bed en ik op de grond dicht bij de telefoon. Om vijf uur ’s morgens werd ik wakker door de telefoon en kreeg ik te horen dat onze tas was gevonden en dat de taxichauffeur die naar de Hilton lobby zou brengen. Daphna bracht ons naar het hotel en zo kregen wij onze tas met onze paspoorten en alle documenten terug. Daphna leende ons geld dat ik haar tot nu toe niet heb teruggegeven en wij reden naar Nikko, een prachtige plek met een kleurrijk bos in alle
herfsttinten: rood, oranje en geel. Wij verbleven minder dan een week in Japan omdat wij geen geld meer hadden en vlogen vandaar naar Hong Kong.
In Hong Kong ontmoetten we Gadi Gelbaum, de partner van Shlomo Mintz. Ik raakte met beiden bevriend omdat ze veel met TWA vlogen en ze waren partners in een knopenmakerij in Hong Kong. Hoewel Gadi ons uitnodigde in zijn appartement, huurden wij een kamer in een guesthouse. Gadi besloot toch ons naar zijn huis te brengen en zo reden we naar Victoria Peak, de hoogste piek in Hong Kong, vanwaar een prachtig uitzicht over het hele eiland zich ontvouwde. Ik herinner mij Gadi’s zoon, die vijf jaar oud was. Ik vroeg hem of hij van Chinese jongetjes hield en hij antwoordde: “Ik hou van Chinese meisjes”. Na Hong Kong zijn wij naar huis gevlogen. Het was een reis van drie weken, waarbij wij het benauwd hadden, omdat wij al het geld van de aankoop van het appartement hadden gebruikt.Wij zijn eind 1972 naar het appartement verhuisd.
Stormachtige gebeurtenissen in 1972
Ik herinner mij twee dodelijke incidenten, welke in 1972 op de luchthaven plaatsvonden: op 8 mei vertrok een Sabena-vliegtuig vanuit Brussel met een tussenstop in Wenen, waar terroristen van de Black September-organisatie aan boord van het vliegtuig gingen. Het vliegtuig landde op de luchthaven van Lod. De terroristen dreigden de passagiers te vermoorden als Israël niet aan hun verzoeken zou voldoen en gijzelden alle passagiers. Het vliegtuig werd vrijgelaten na een zenuwslopende dag, na een aanval van een patrouille van de generale staf. Drie weken later, op 30 mei, arriveerde een groep Japanners in Israël onder leiding van Kozo Okamoto. De terroristen kwamen vanuit Rome aan met een vliegtuig van Air France. Zij wachtten op hun bagage en toen de bagage arriveerde, trokken ze hun wapens tevoorschijn en begonnen in alle richtingen op de passagiers in de terminal te schieten. Bij dit incident kwamen 24 mensen om het leven, van wie acht Israëliërs en velen raakten gewond. Op dat moment waren er nog geen inspecties of beveiligingspersoneel op vliegtuigen en luchthavens in Israël en de rest van de wereld. Na deze incidenten werd in Israël strikte inspecties en veiligheidsmaatregelen ingevoerd op de luchthaven en in vliegtuigen.
Werkroutine op de luchthaven
Het werk op de luchthaven werd in ploegen uitgevoerd. Er waren ochtendvluchten die tussen zeven en negen ’s morgens vertrokken. Wij moesten vele uren eerder aankomen om de vliegtuigen te laden en klaar te maken en om voor de passagiers te zorgen. Om half vijf ’s morgens arriveerde er een vlucht uit Bombay. Wij hadden twee vluchten naar het westen en één naar het oosten. In de namiddag was er een vlucht naar het Verre Oosten: Bombay, Bangkok, Hong Kong, Taiwan, Okinawa, Hawaï en Los Angeles. Als de vlucht te laat was moesten wij blijven.
De problemen in die tijd waren dezelfde problemen die tegenwoordig in elke luchtvaartmaatschappij bestaan, alleen waren er toen geen computers die het werk gemakkelijker maken. Als iemand zijn of haar koffer niet had ontvangen, moest ik daar voor zorgen. Tegenwoordig heeft elke koffer een streepjescode en is het gemakkelijker deze te lokaliseren. Natuurlijk deed ik niet alles alleen, wij waren een groot team van medewerkers. Het vertrek van een vliegtuig was een operatie, welke veel voorbereiding en complete logistiek met zich meebracht. De lading werd eerst ingeladen en er was een persoon wiens taak het was om te controleren en te bevestigen dat de lading correct was uitgevoerd en daarvoor waren er precieze regels voor hoe en wat als eerste moest worden ingeladen en wat als laatste. Een kooi met een hond werd bijvoorbeeld achterin geplaatst. De koffers moesten worden gerangschikt volgens de regels aan beide zijden van de kofferbak en binnen de gewichtslimieten. Dat zorgde ervoor dat het gewicht op een evenwichtige manier werd verdeeld.
Het eerste vliegtuig dat ik kende was een Boeing 707, welke relatief klein was, met slechts 150 passagiers, daarna kregen wij een Boeing 737 en daaropvolgend kregen wij de Jumbo 747. Elk vliegtuig vereiste andere beoordelingen en vóór de komst van een nieuw vliegtuig hadden wij een training gevolgd.
De Jom Kippoer-oorlog 1973
In augustus 1973 hebben we Daphy geadopteerd. In september 1973 ging Doron naar de eerste klas. In oktober brak de Jom Kippoer-oorlog uit. Ik kon niet anders dan denken dat mijn jeugd in de oorlog werd doorgebracht en dat mijn kinderen ook oorlogskinderen waren. Plots zag ik auto’s op Jom Kippoer rijden. Ik begreep niet wat er gebeurde. Doron stond op de veranda, er klonk alarm en hij salueerde als een soldaat. Toen de oorlog uitbrak werd ik gebeld en werd mij verteld dat ik mij moest melden bij een luchtmachtbasis bij Kibbutz Hefetz Haim in het zuiden. Ik liftte er eerst naar toe en bracht daarna mijn auto. Wij zaten daar een maand te wachten en deden niets.
Overlijden van mijn moeder 1990
Mijn moeder stierf in 1990 op 76-jarige leeftijd aan borstkanker. Ik heb een vermoeden – dat niet kan worden bewezen – dat de experimenten die zij bij Dr. Mengele in Auschwitz moest ondergaan, de oorzaak waren van het later uitbreken van kanker. Mijn moeder woonde in Haifa en het was haar plan om ooit te verhuizen naar een sociale woning in het Joles bejaardentehuis van voormalige Nederlanders. Op 70-jarige leeftijd werd mijn moeder gebeld om haar te laten weten dat er een kamer vrij zou komen. Hoewel 70 jaar te vroeg was om naar een beschermde woning te verhuizen, vreesde mijn moeder de plaats te verliezen en stemde zij ermee in. Mijn moeder ging samen met haar levenspartner Erwin naar Beth Joles.
De ziekte werd blijkbaar laat gediagnosticeerd. Hoewel mijn moeder een borstamputatie onderging, verspreidde de kanker zich naar de wervelkolom en werd mijn moeder behandeld met morfine in de verpleegafdeling van Beth Joles en later ook in het Italiaanse hospice in Haifa. Ik heb mijn moeder nog in een ambulance meegenomen voor een MRI-scan in het Sheba Medical Center, omdat er nog geen dergelijk apparaat was in het Rambam Hospital. Ik herinner mij dat ze tijdens de reis veel pijn had.
Op een dag belde Erwin mij, die niet met mijn moeder getrouwd was. Erwin vertelde dat de chirurg mij toestemming vroeg om voor een operatie voor haar te tekenen. Ik kwam daar en raadpleegde de oncoloog, die mijn moeder behandelde en hij zei: “Je bent gek als je tekent.” Ik zat in een serieus dilemma, enerzijds was dit mijn moeder en wilde ik haar natuurlijk redden, anderzijds begreep ik van de oncoloog dat de operatie overbodig was en haar lijden alleen maar zou vergroten en verlengen. Ik heb uiteindelijk niet getekend en ze is overleden. Wij hebben haar begraven op de Kfar Samirbegraafplaats in Haifa.
Toetreden tot het arbeiderscomité
Toen ik de toestanden over het vervoer ’s nachts beu was, meldde ik mij aan voor het TWA-arbeiderscomité en besloot een verandering in het bedrijf aan te brengen. Eén van de belangrijke verworvenheden die ik mijzelf toeschreef als lid van de commissie, is dat ik de arbeidsovereenkomst van de El Al heb overgenomen. Ik heb daaruit de goede voorwaarden en extra’s gekopieerd, zoals: overwerk, nachtdiensten, extra risico, vakanties, zaterdagen en vakliteratuur. Ik heb veel van deze clausules kunnen toevoegen aan ons basissalaris bij TWA, zodat wij bij pensionering een vet pensioen zouden overhouden. Dit in tegenstelling tot EL AL-werknemers wier basissalaris erg mager bleef. Hun pensioen was gebaseerd op het basissalaris, zonder de toeslagen.
Nadat ik bij de commissie was gekomen genoten alle werknemers die tussen Rehovot en Herzliya woonden vervoer van hun huis naar het vliegveld en terug aan het einde van de dienst. Naar mijn mening hadden wij uitstekende voorwaarden met een pensioen in het oude Makefet-fonds, waar ik tot op de dag van vandaag de vruchten van geniet. Helaas raakte TWA in financiële problemen en in 1998 werden alle zestigplussers (ook ik) naar huis gestuurd met een budgettair pensioen dat dichtbij het bedrag lag dat wij verdienden toen wij werkten, vanwege een verlaging van de inkomstenbelasting. Dit betekende dat wij tot de pensioengerechtigde leeftijd een salaris zouden ontvangen. Ik was destijds 62 jaar oud, dat betekende dat ik nog drie jaar had tot mijn 65ste.
Hoofdstuk 13
Pensioen
Zoals hiervoor vermeld werden alle zestigplussers naar huis gestuurd en werd ons een ‘budgettair pensioen’ beloofd, dat wil zeggen een salaris tot 65 jaar, dat was op dat moment de pensioenleeftijd. Voor mij had het tot 2001 moeten duren, alleen ging in 2001 het TWA-bedrijf failliet en liet alle werknemers zonder compensatie en zonder loon achter. Ik had nog zeven maanden tot ik met pensioen zou gaan en gedurende die tijd zat ik zonder een bron van inkomsten. Ik vroeg hulp bij de Nederlandse overheid en zij hielpen mij, totdat ik pensioen kreeg van het pensioenfonds waar TWA voor alle werknemers geld had gestort. Nadat ik mijn pensioen ontving was het financiële probleem opgelost. Ik zat vol energie en ik kon niet lui thuis zitten en zocht werk.
Dankzij mijn Spaanse studies in de jaren tachtig werd ik aangenomen door een reisagent die Spaanstalige groepen toeristen naar Israël bracht. Het werk was zwaar en de betaling was mager. Ik moest op elk uur van de dag op de luchthaven aangekomen groepen ontvangen. In geval van vluchtvertraging moest ik lange uren wachten. Na een jaar verliet ik de reisagent en ging ik naar een club voor senioren en begon met bridgen. Zo eindigde een belangrijk hoofdstuk in mijn leven dat 32 jaar heeft geduurd.
Ik was nog steeds gezond, de kinderen waren al het huis uit en Raya en ik hadden tijd voor wandelingen. Ik hield mij bezig met hobby’s en heb mij aangemeld bij het koor, want in mijn jeugd studeerde ik aan de muziekacademie en mijn docenten voorspelden mij een toekomst als zanger. Ik hervatte mijn studie Arabisch en besteedde uren aan offroad-fietsen. Toen ik vrije tijd had, ging ik meer aandacht besteden aan milieuschade en zo werd ik actief in de buurtcommissie, hetgeen ik nu ook nog doe.
Chirurgie in het Mayanei Hayeshua ziekenhuis
In 2002 kreeg ik last van liespijn. Iemand raadde mij aan om naar dokter Deutsch, een Amerikaanse arts, die in het Mayanei Hayeshua Hospital werkte te gaan. Het ziekenfonds Clalit wilde mij geen ‘formulier 17′ verstrekken. Als je ’s nachts last hebt van de pijn en naar de Eerste Hulp gaat, blijf je daar voor verdere behandeling. Zo is het gegaan en ik onderging de operatie bij dokter Deutsch.
2003-2008
In 2003 sloot ik mij aan bij een groep Israëlische fietsers. Wij fietsten ook door Nederland. ‘s Nachts waren wij op een schip en elke ochtend gingen wij met de fiets naar de oever en kregen wij broodjes voor onderweg mee, welke door de scheepskok voor ons waren klaargemaakt. Het schip vervolgde zijn weg naar de volgende bestemming en wij reden de hele dag op de fiets en ’s avonds ontmoetten we het schip op zijn nieuwe ankerplaats. Wij keerden terug op de boot om te douchen en wij aten wat de chef voor ons had voorbereid. Op 1 maart 2008 ging ik met dezelfde groep op pad om te fietsen en anemonen te zien in de omgeving van Moshav Bnei Re’em in de Negev. Wij zagen geen anemonen, want ik viel in een kuil en er vloog iets in mijn oog. Een ambulance bracht mij naar het ziekenhuis Soroka in Beer Sheba en aangezien het zaterdag was, kwam de chirurg pas na zes uur en bleek het dat ik een gat in mijn oog had.
Ik was liever in de buurt van mijn huis, daarom brachten mijn vrienden mij naar het Sheba Hospital in Ramat Gan, waar ik werd geopereerd door mijn voormalige buurman dokter Motti Rosner. De volgende dag controleerde hij mijn zicht en het bleek dat ik het zicht in mijn rechteroog had verloren. Sinds 12 jaar functioneer ik met één oog. Ik rijd en fiets nog steeds, ik stopte met offroad-rijden. Ik installeerde een panoramische spiegel en een extra spiegel in de auto. Mijn oog verliezen was een trauma. In 1972 kreeg ik zichtproblemen en onderging ik oogoperaties.
Rond 1972 zat ik voor de televisie en mijn vrouw merkte op dat ik in mijn voorhoofd samentrok. Ik vertelde haar dat het beeld niet duidelijk was. Ze zei dat het beeld heel duidelijk was en dat ik waarschijnlijk een oogonderzoek nodig had. Ik ging naar optometrist Stephen Rind, hij zette mij een bril op en om de paar maanden moest ik de glazen van mijn bril vervangen. Daarna verwees hij mij door naar optometrist David Raz, die contactlenzen voor mij heeft gemaakt. Tot 1985 heb ik meerdere keren van lenzen gewisseld, na onderzoek door een oogarts bleek dat ik een ‘keratoconus’-ziekte had die geleidelijke veranderingen in de structuur van het hoornvlies veroorzaakt. Ik ging voor een onderzoek bij professor Lucian Regenbogen, een oogarts, die mij heeft aangeraden naar Dr. Herbert Kaufman in New Orleans te gaan, die een nieuwe chirurgische methode had uitgevonden om keratoconus te behandelen.
Als medewerker van een luchtvaartmaatschappij had ik geen probleem naar New Orleans te reizen. Daphna en ik gingen op bezoek bij mijn zwager in Los Angeles en op de terugweg gingen wij naar de kliniek van Dr. Kaufman in New Orleans. Tijdens het consult leerde ik dat de behandeling een ziekenhuisopname inhield en een uitgave van ongeveer $ 4.000.
Terug in Israël kreeg ik te horen dat een hoornvliestransplantatie in Israël werd uitgevoerd door een poliklinische operatie of een dag opname in het ziekenhuis, als onderdeel van het gezondheidsfonds. Aangezien hoornvliesdonaties niet populair zijn in Israël, heb ik in het Sheba Ziekenhuis een jaar op een hoornvlies moeten wachten. TWA bracht vaak hoornvliezen voor transplantatie uit de Verenigde Staten in de cockpit naar ziekenhuizen in Israël. In augustus 1992 zag ik Vivian, een secretaresse van het Ichilovziekenhuis, een doos hoornvliezen ophalen. Ik vroeg haar gekscherend of ze toevallig een onnodig hoornvlies had. Ze zei: “maak je een grapje?” Ik vertelde haar dat ik al een jaar op een hoornvlies zat te wachten. Ze zei: “Geen probleem kom bij ons!”
Ik kreeg een ‘formulier 17’ van de Kupat Holim (de gezondheidszorg) voor een consult in het Ichilov ziekenhuis. Ik belde Vivian en ze maakte een afspraak voor de volgende ochtend om 8.00 uur. Nadat Vivian dokter Lazar over mij had verteld, heette hij mij welkom: “Zo, jij bent het van TWA. Je hebt geluk, ik heb een hoornvlies voor je.” Omdat ik mentaal nog niet klaar was en op de fiets was gekomen, stond ik voor de volgende dag gepland voor een operatie. Na de operatie was mijn zicht een jaar lang niet goed.
In 1993 ging ik naar dokter Yitzhak Avni in het Sheba ziekenhuis, die mij voorstelde de volgende dag naar de eerste hulp te komen. Hij maakte een soort incisie in het hoornvlies en plotseling zag ik 6/6. In 1996 kreeg ik in mijn rechteroog een hoornvliesimplantatie. In 2004 implanteerde dokter Greenbaum na 12 jaar voor de tweede keer een hoornvlies in het linker oog, sindsdien zijn er bijna 16 jaar verstreken en ik heb nog steeds hetzelfde hoornvlies.
Hoofdstuk 14
Raya aan het einde van haar leven
In 2014 begon Raya dingen te vergeten. Ze stopte met koken en schoonmaken en weigerde medische tests te ondergaan. Ze bleef maar zeggen dat ik dingen vergat die ze mij vroeg te doen, totdat ik mijn zelfvertrouwen verloor en voor een ‘mini-mental’-test ging, een test om alzheimer en dementie te diagnosticeren. De testresultaten waren 29 van de 30 punten. Dus ik realiseerde mij dat het probleem niet bij mij lag, maar bij Raya. Een maand later nam ik haar mee voor een test en haar resultaat was 20 op 30 met een notitie: dementie/alzheimer. Ik besefte dat de situatie later zou verslechteren en wendde mij tot de maatschappelijke werkster van de gemeente. Zij kwam bij ons thuis met een maatschappelijke werkster van Matav en wij verzochten haar thuishulp voor een paar uur per week. De maatschappelijke werkster van Matav zei dat het voor geen enkele verzorgster de moeite waard zou zijn voor een paar uur werk naar Givat Shmuel te komen. Aangezien ze in Givat Shmuel geen geschikte verzorgster hadden, bood ze aan een aanvraag in te dienen bij de immigratiedienst voor een werkvergunning voor een buitenlandse verzorgster. Ik diende een aanvraag in bij de immigratiedienst, betaalde 600 sjekel en zou binnen een maand bericht ontvangen. Ondertussen regelde Doron een tijdelijke Filipijnse verzorgster zonder vergunning, die na 24 uur door Raya werd weggestuurd, omdat ze beweerde dat ze ongeschikt was.
Wij hebben drie maanden op een antwoord van de immigratiedienst gewacht en uiteindelijk werd onze aanvraag afgewezen. Na een paar maanden werd ik gebeld door een beoordelaar van de sociale zekerheid die een nieuwe afspraak wilde maken en ik stelde het uit met de bewering dat mijn vrouw ertegen was. Desalniettemin raadpleegde ik Moshe Levy van het kantoor dat Filipijnse verzorgsters stuurde en hij bood mij aan een vergunning aan te vragen, zelfs als deze in de tussentijd in een la lag, zodat deze te gebruiken zou zijn, wanneer dat nodig was. Ik deed een beroep op het National Insurance Institute en dit keer met de hulp van de Nini Chop Association, welke sociale diensten verleent aan Nederlanders en hun echtgenoten. Een alzheimer-specialist onderzocht Raya en schreef: “Gevaarlijk voor zichzelf en voor haar omgeving”. Na het onderzoek belde een medewerker van de Sociale Dienst opnieuw en dit keer kregen wij de goedkeuring op basis van de beslissing van de dokter. Ik heb in september 2014 een aanvraag ingediend en de verzorgster is pas in april 2015 begonnen te werken.
Wij kregen een buitenlandse verzorgster, een alleenstaand jong meisje, die twee jaar lang met veel liefde en toewijding voor mijn vrouw heeft gezorgd. Ze verfde Raya’s haar en deed haar nagels. Ze kookte en maakte schoon. De sociale dienst wilde niet bijdragen aan het salaris van de werkneemster en beweerde dat wij allebei een hoog pensioen hadden en dat wij de verzorgster zelf konden financieren, dat hebben wij gedaan.
Het overlijden van Raya
Raya stierf in december 2016. Ze had aangegeven gecremeerd te willen worden via Alei Shalechet. Daar hielden ze een seculiere gelaagdheidsceremonie voor ons. Een vriendin van Raya, die bij de ceremonie naast mij zat schrok van de crematie en vroeg: “Is dit echt wat Raya wilde?” Wij hebben het er duidelijk over gehad toen het nog mogelijk was en wij kozen deze weg voor ons beiden. De urn die ik in Nederland heb gekocht staat nog steeds in mijn huis, ik kon geen goede plek vinden om de urn bij te zetten.
Na de dood van Raya moest ik de buitenlandse verzorgster ontslaan. Ze bood aan te blijven en voor mij te zorgen, maar op dat moment was ik gezond en had ik geen behoefte aan hulp. Ze is verhuisd naar een gezin in Petah Tikva, en ik heb nog steeds contact met haar. Na de dood van Raya en het vertrek van de verzorgster was het huis leeg en bleef ik alleen achter met hondje Pippa. Doron woont in Nederland en ik heb de Nederlandse nationaliteit, daarom stelde Doron voor naar Nederland te verhuizen. Ik ben voor twee weken op bezoek geweest, waarna wij allebei naar Israël terugkeerden. Mijn kleindochter vierde haar verjaardag op 11 februari en ik reisde naar Nederland terug voor haar verjaardag en ik registreerde mij zelfs in het bevolkingsregister. Na twee weken begon het te sneeuwen. Het werd erg koud en ik wilde daar niet blijven. Ik zei tegen Doron: “Jij blijft in Nederland, ik keer terug naar Israël waar ik thuishoor”. Ik keerde terug om in Israël te blijven, waar ik al 68 jaar tot volle tevredenheid woon.
Hoofdstuk 15
Gezondheidsproblemen 2017-2020
Knie vervangende operatie
In 2014 kreeg ik pijn in mijn rechterknie, welke steeds erger werd. De orthopedisch arts die mij onderzocht, stelde vast dat ik een operatie moest ondergaan om het kniegewricht te vervangen. Ik heb de operatie uitgesteld omdat ik voor Raya moest zorgen. Mijn vrienden Rami en Miriam uit Rishon Lezion, net als ik leden van het Clalit ziekenfonds, ondergingen allebei een operatie in het Maayan Hayeshua ziekenhuis in Bnei Brak en hebben mij dat aanbevolen. Ik besloot dat wat goed voor hen was, ook goed voor mij was. Het is een klein ziekenhuis en dichtbij waar ik woon. Eén van de redenen waarom ik hier wil blijven wonen, is dat er in geval van nood een selectie van ziekenhuizen in de omgeving is: Sheba, Beilinson, Hasharon en Maayan Hayeshua.
Ik kwam terecht bij een seculiere arts met een oorbel in zijn oor, wat daar ongebruikelijk is, omdat Maayanei Hayeshuaf een religieus ziekenhuis is. De dokter was aardig en stelde voor een afspraak te maken voor een operatie wanneer ik daar aan toe was. Na een half jaar kwam ik bij hem voor een heronderzoek. Ik kreeg een ‘formulier 17’ voor het onderzoek, maar ik stelde het steeds uit. Toen ik eindelijk besloot mij te laten opereren kreeg ik geen verwijsbrief van Clalit voor een operatie bij Maayanei Hayeshua. Als reden werd opgegeven dat ze hun eigen
ziekenhuizen hadden. Ik gaf aan dat mijn vrienden de operatie ondergingen in Maayanei Hayshua. Als reactie kreeg ik de mededeling dat mijn vrienden tot de zuidelijke regio behoorden en ik tot de centrale regio.
Ik heb mij verweerd en schreef brieven aan het ministerie van Volksgezondheid en aan de directie van Clalit, helaas heeft dat niets geholpen. Ik werd verwezen voor een operatie in het Hasharon-ziekenhuis in Petah Tikva. Een oud ziekenhuis, ik voelde mij alsof ik in Ramla was, al het personeel was Arabisch. De directeur van de orthopedische afdeling, Mustafa Yassin en de chirurg Muhammad Khatib hebben allebei in Duitsland gestudeerd en spraken vloeiend Duits met een Arabisch accent. Professioneel waren ze goed, de hygiëne viel tegen. Daar ik weduwnaar was, stemden zij ermee in mij aan het einde van mijn ziekenhuisopname op kosten van het Clalit naar het revalidatieziekenhuis Reut te sturen.
Een maand lang verbleef ik daar en kreeg ik behandelingen voor fysiotherapie en ergotherapie. Na mijn ontslag heb ik een tijdje met een stok gelopen. Ik had thuis het een en ander geregeld en deed oefeningen op de trap. In het begin had ik moeite met een stukje hoger te gaan. Sommige mensen van mijn leeftijd vergaan van de pijn en geven het daarom op. Ik ben er trots op dat ik dat niet heb gedaan. Ik heb eindeloos geoefend door te wandelen, trap te lopen en te fietsen en tot mijn vreugde kon ik vrij snel weer normaal wandelen en fietsen.
Ernstige bacterie
Twee maanden na de knie vervangende operatie kwam ik terug van Kiron en verging ik van de pijn. Met moeite ben ik thuis gekomen en ben ik naar bed gegaan. Ik werd ’s middags om vijf uur wakker. Ik drukte op de noodknop en om de een of andere reden werkte deze niet. Met mijn mobiel heb ik mijn buurvrouw Michal gebeld. Ze heeft een sleutel van mijn woning en ik heb haar gevraagd snel te komen omdat ik mij heel slecht voelde. Michal is meteen gekomen en heeft een ambulance laten komen, welke binnen enkele minuten arriveerde. Ik kwam rond zes uur ’s avonds aan in Sheba Hospital en pas ’s morgens om drie uur kreeg ik een bed op operatieafdeling B. Het bleek dat ik een ernstige bacterie in mijn alvleesklier had. Waarschijnlijk heb ik de bacterie opgelopen tijdens de knie vervangende operatie in het Hasharon ziekenhuis of tijdens mijn revalidatie in het revalidatieziekenhuis Reut. Na twaalf dagen ziekenhuisopname belde ik mijn zoon Doron in Nederland en vroeg hem te komen. De maatschappelijk werkster van het ziekenhuis regelde voor mij een buitenlandse verzorgster voor een tijdelijke periode van drie maanden en daarna kreeg ik een definitieve vergunning. Vanaf dat moment begon de verslechtering van mijn gezondheid. Het een na het andere gezondheidsprobleem kwam tevoorschijn.
Nadat ik een arbeidsvergunning voor een buitenlandse verzorgster had gekregen, interviewde ik een twintigtal sollicitanten, die elk uitzonderlijke eisen hadden. Ik heb uiteindelijk een kantoor ingeschakeld en zij hebben een verzorgster uit de Filippijnen voor mij geregeld. De verzorgster was geweldig, helaas wilde zij niet in het land blijven en ze keerde na tien maanden terug naar de Filippijnen. In de eerste maand na haar aankomst vertelde zij mij dat haar nieuwe bestemming Canada was, waar haar moeder en zus als verzorgsters werkten.
In 2019 had ik nieuwe gezondheidsproblemen. In de jaren 2012-2019 onderging ik acht kankeroperaties en een schouderoperatie. In januari 2020 heb ik weer een operatie ondergaan. De kanker ontwikkelt zich gelukkig traag en ik kan er 120 mee worden. Toch zijn er mensen die door zo een situatie depressief worden. Ik kon er tegen en heb niet opgegeven. Na de ontberingen uit mijn kindertijd, welke ik tijdens de Holocaust heb meegemaakt, breken zulke dingen mij niet.
Mijn vriendin Tova – die ook een overlevende van de Holocaust is – is net zo optimistisch als ik. Ze ziet er twintig jaar jonger uit dan haar leeftijd en haar houding en levensvreugde zijn ook jong. Na wat wij hebben meegemaakt hebben wij een sterke levenslust en de overtuiging dat het goed komt.
Givat Shmuel
Een groot deel van de bevolking van Givat Shmuel is religieus. Er zijn hier veel yeshiva’s en 32 synagogen. Elke gemeenschap heeft een aparte synagoge. In Ramat Ilan is een seculiere basisschool en een seculiere middelbare school, welke pas dit jaar is geopend. Sommige bewoners waren voorstanders anderen waren er tegen.
Mijn kinderen gingen buiten de gemeenschap naar school. Mijn zoon studeerde aan ORT Singelovsky in Tel Aviv en mijn dochter ging naar een middelbare school in Tel Aviv. Raya en ik gaven er de voorkeur aan dat onze kinderen in Tel Aviv naar school gingen, zodat ze kinderen uit andere steden zouden leren kennen in plaats van naar school te gaan in een kleine plaats als Givat Shmuel.
Het gebouw waar ik in woon maakt deel uit van een gebouwencomplex dat als een soort beschutte woning rond een groene binnenplaats is gebouwd. Wij hebben een nabijgelegen club voor gepensioneerden, waar ik actief ben en waar ik vrienden heb. Soms vragen mensen mij waarom ik niet naar een verzorgingshuis ga en ik begrijp ze niet. Toen Raya nog leefde gingen we eens op bezoek bij vrienden in een nieuw en prachtig verpleeghuis in Ganei Tikva. Ik had het gevoel dat als ik daar zou gaan wonen ik meteen tien jaar ouder zou worden. Ik zag daar veel mensen in rolstoelen en met rollators, die gemakkelijk hun bekken breken. Ik geniet van mijn leefomgeving. Mijn gebouw wordt bewoond door jonge mensen. Er zijn zelfs zes baby’s op mijn verdieping, die de gemiddelde leeftijd in het gebouw verminderen.
Op Tu B’Shvat hadden wij een plantceremonie. Ik wendde mij tot de gemeente en zij reageerden op mijn verzoek en bouwden een hellingbaan, welke een trap verving, zodat ouderen met hun rollator naar boven en naar beneden kunnen. Twee oudere mensen waren daar eerder gevallen en gewond geraakt. Ik voel dat ik in mijn huis vitaal ben. Dat is heel belangrijk voor mij, het houdt mijn humeur en optimisme in stand.
Hoofdstuk 16
Bureaucratie en Pippa
Ik heb te maken met veel bureaucratische problemen, welke veel gedoe met zich meebrengen en waar ik erg zenuwachtig van word. Meestal zijn er kinderen of kleinkinderen die zulke zaken voor hun bejaarde (groot)ouders behandelen. Ik regel alles zelf.
Verlenging van het rijbewijs als je 80 wordt
Volgens de Israëlische wet dient voor het verlengen van een rijbewijs na de leeftijd van tachtig jaar eens in de twee jaar een medisch onderzoek plaats te vinden. Het vergunningverlenende bureau stuurt een half jaar voor de verjaardag een formulier van verlenging van de vergunning.
Precies zes maanden voor mijn verjaardag, in maart 2018, werd ik in het ziekenhuis opgenomen en de vernieuwing van de vergunning ging verloren in mijn geheugen. Toen ik het ziekenhuis had verlaten reed ik weer en in oktober kreeg ik een brief waarin stond dat ik vanaf dat moment niet meer mocht rijden omdat ik het testformulier dat mij aangetekend zou zijn toegezonden niet naar het vergunningsbureau had teruggestuurd. Voor zover ik mij kan herinneren heb ik geen formulier ontvangen.
Ik stopte onmiddellijk met rijden en had het gevoel dat mijn benen waren weggenomen. Ik belde het telefoonnummer dat op de brief stond. Na eindeloos bellen antwoordde een werknemer en deze gaf aan dat ik naar het kantoor moest komen om het formulier op te halen. Het bleek dat het formulier ook online te downloaden was. Ik heb het formulier gedownload en ben er voor een oogonderzoek mee naar de huisarts gegaan. Het formulier heb ik ingevuld en ik ben met een taxi naar het vergunningskantoor van de vestiging in Bnei Brak gegaan om het formulier af te geven. Toen ik eindelijk aan de beurt was zei de receptionist dat ik naar het Road Safety Medical Institute moest gaan. Ik heb gezegd dat ik niet begreep waarom mij dat niet meteen aan de telefoon was verteld, dat ik nu voor niets was gekomen. De receptionist stelde voor dat ik op de directrice zou wachten. Ze zou over anderhalf uur arriveren of anders kon ik 5400* bellen. Dat heb ik gedaan, ik kreeg een opgenomen bericht: “Alle lijnen zijn bezet, probeer het later opnieuw.”
Ondertussen kwam de directrice, ze zei dat het niet het goede formulier was. Ik moest een ander formulier invullen en ze gaf me hetzelfde telefoonnummer dat ik van de receptionist had gekregen. Thuis heb ik het telefoon nummer weer gebeld en het bleek het nummer van het ministerie van Volksgezondheid te zijn, dat gevestigd is in Beit Kalka bij het Azrieli complex in Tel Aviv, waar ik een afdeling van het Medisch Instituut voor Verkeersveiligheid belde en uiteindelijk te woord werd gestaan. De receptioniste zei dat ze mijn dossier opnieuw zouden bekijken en mij een antwoord zouden geven. Hoe lang ik moest wachten? Die vraag kon ze niet beantwoorden. Ze gaf mij hun mailadres en vroeg mij het hele verhaal op te schrijven. Ik schreef en kreeg een antwoord van dr Raz Dekel, de directeur van het instituut. Hij schreef dat ik de licentie voor zes jaar (!) niet had verlengd. Hoe kon dat? Ik had tenslotte een licentie die geldig was tot een maand geleden. Het bleek dat er geen verbinding was tussen de kantoren.
Ik heb het niet opgegeven en besloot persoonlijk naar het kantoor van het Medisch Instituut voor Verkeersveiligheid te gaan, dat slechts één keer per week op dinsdag tussen 12.00 en 14.00 uur te bezoeken is en slechts twee vestigingen heeft: in Tel Aviv en Haifa. Mensen uit Jeruzalem en het zuiden gaan naar het kantoor in Tel Aviv. Gelukkig reed een vriend van mijn zoon mij daarheen en wij kwamen al om 11 uur aan. Medewerker Liora gaf mij nieuwe ‘100 formulieren’ en vertelde dat Smadar voor mijn zaak zou zorgen. Ze vroeg een overzicht van de knievervanging. Voor zover ik weet, moet het ziekenhuis het Vergunningsbureau op de hoogte stellen van een knieprothese, omdat dit de rijvaardigheid kan verminderen. Ze vroeg ook een overzicht van een reumatoloog en een geriater en stuurde mij ook door voor een gezichtsveldonderzoek. Sinds ik onlangs uit de revalidatie ben gestapt en geslaagd ben voor de ‘mini-mental’-test, voor de diagnose van Alzheimer en dementie, waar ik 28 van de 30 mogelijke punten voor kreeg.
Ik ging met alle documenten naar de huisarts om mij een verwijzing te geven voor de verschillende tests, waaronder een geriater die een aanbeveling moest schrijven. Ik ging naar de geriater en toen bleek dat ik naar het Institute for Driving Fitness in Tel Hashomer moest. Na overleg stemde de dokter ermee in naar mij te luisteren en aan het einde van ons gesprek zei ze: “Je hebt 30 van de 30 en niet 28 van de 30, zoals bepaald is in de mentaltest”. De arts stelde voor naar het Reut Rehabilitation Institute in Yad Eliyahu te gaan en hen te vragen naar de testresultaten die ik indertijd heb gekregen. Ondertussen kwam Doron naar Israël en is hij met mij meegegaan. Er was een zitting met vier artsen en ze verwezen mij opnieuw naar het vergunningverlenende kantoor.
Deze keer koos ik ervoor naar Holon te gaan, de hoofdvestiging in het centrale gebied. In de wachtkamer ontmoetten wij honderden mensen, nieuwe immigranten die hun buitenlands rijbewijs kwamen inwisselen voor een Israëlisch rijbewijs. Ik sprak Frans en Duits met mensen die mij vragen stelden. Na lang wachten werd ik geroepen en kreeg ik een tijdelijk rijbewijs tot mei. Er ontbraken nog steeds documenten die ik moest brengen. Op de terugweg vroeg ik Doron om te rijden. Na vijf weken in bussen en taxi’s te hebben gereden, voelde ik dat mijn benen terugkwamen. Het is niet echt gemakkelijk hier in Givat Shmuel zonder auto te wonen. Hoewel er veel bussen rijden, is het niet handig bij het station te komen en bijvoorbeeld met de bus naar Tel Aviv te reizen.
Ik moest weer naar het verkeersveiligheidsinstituut en moest weer op een dokter wachten. De dokter zag in de documenten dat ik een ‘gabapentin’-pil slikte en dat deze verdovend was. Ik legde haar uit dat ik eerder was getest in een slaaplaboratorium en jarenlang sliep met het Cipap-masker en in het laboratorium diagnosticeerden ze het fenomeen van ‘springende benen’ uit de slaap, dus schreven zij mij deze pil voor om goed te slapen. Het probleem is in de tussentijd voorbij, maar de gabapentin staat nog steeds in mijn dossier. De dokter stemde ermee in het reumatologisch onderzoek te schrappen. Ze schreef dat ik helemaal helder was en vroeg mij 107 sjekel te betalen. Na betaling kon ik naar de afdeling gaan om mijn rijbewijs te halen. Ik geloofde niet dat de saga voorbij was. Ik belde en kreeg te horen dat ik drie maanden moest wachten om het permanente rijbewijs te krijgen.
Op een dag was ik in Ramat Gan en besloot naar het licentiekantoor te gaan om uit te zoeken hoe het mijn rijbewijs was en tot mijn verbazing kreeg ik te horen dat het rijbewijs op mij lag te wachten. Ik moest gewoon naar beneden gaan en de vergoeding betalen. Ik zei dat ik thuis online zou betalen, maar toen kreeg ik problemen met het typen van het licentienummer, dat kwam doordat mijn rijbewijs maar zes cijfers bevat, terwijl op internet gevraagd werd om acht cijfers in te typen. Uiteindelijk werd de vergunning per post naar mijn huis gestuurd.
Het is waarschijnlijk toch niet helemaal in orde, want op de vorige licentie stonden twee namen: Uri en Philip en nu stond er alleen de naam Uri. Als ik in Nederland wil rijden zal ik dat waarschijnlijk niet kunnen want op mijn Nederlandse paspoort staat mijn geboortenaam Philip.
Ik heb het niet opgegeven en heb een brief geschreven. Tijdens deze saga ging ik ook naar het tv-programma ‘All Inclusive’ en naar het radioprogramma van Keren Neubach. Uiteindelijk kreeg ik een handtekening van Yaakov Litzman, de minister van Volksgezondheid zelf, die bevestigde dat ik mijn rijbewijs terugkreeg. Mensen die dit verhaal hoorden zeiden mij: “Ik had het opgegeven, ik zou liever in bussen rijden en niet door dit gedoe gaan”. Ik geef het niet snel op en ik heb ook vaardigheden die de meeste mensen van mijn leeftijd niet meer hebben. Ik beheers de computer en het internet, ik heb de mogelijkheid te schrijven, spreken en verschillende talen te beheersen. Gelukkig heb ik mijn intellectuele vaardigheid behouden. Er is een Engels spreekwoord: “Als je het niet gebruikt, verlies je het” en ik geloof dat het waar is. Ik ga naar een club en schaak om mijn hersens te oefenen.
Het verhaal met het rijbewijs is twee jaar geleden gebeurd. Nu wacht ik op het verlengingsformulier en zal ik vanaf het begin de hele nachtmerrie weer moeten doorlopen. Maar ik heb ervaring opgedaan en weet nu precies waar ik moet zijn. Op een dag belde mijn buurvrouw Avivit mij op en zei: “Jij bent een expert in rijbewijzen, wil je mij helpen, want ik heb mijn rijbewijs niet verlengd” Natuurlijk wist ik hoe ik haar moest helpen.
Belastingteruggave
In 2008 vond ik het bedrijf Neto uit Haifa op internet, dat aanbood te controleren of ik recht had op een teruggaaf inkomstenbelasting. Ik nam contact met hen op en zij verzorgden mij een terugbetaling van 10.000 sjekel. In 2018 kwamen zij bij mij terug en boden aan weer in actie te komen, het was na het overlijden van Raya. Ik had gezondheidsproblemen en mijn hoofd stond er niet naar. Ze verzochten mij alle documenten te verzamelen en stuurden mij naar tien medische commissies en tandheelkundige onderzoeken, bij de Bituach Leumi (Israelische AOW) in Ramla, Petah Tikva, Tel Aviv en Ramat Gan. Ik kreeg eindelijk alle inkomstenbelasting terug, welke ik sinds 2012 over al mijn pensioeninkomen had betaald. Destijds betaalde ik elke maand bijna duizend sjekel aan belasting, dat liep op tot een serieus bedrag.
Immigratieautoriteiten
Toen ik besloot een buitenlandse verzorgster voor mijzelf te regelen, heb ik persoonlijk een van de bedrijven benaderd die betrokken waren bij het naar Israël halen en plaatsen van verzorgsters. Ik heb zelf het gehele proces geleid dat drie maanden heeft geduurd, inclusief de correspondentie met de Israëlische ambassade in Manilla. Meestal zijn degenen die ervoor zorgen de kinderen van de ouderen, ik heb alles zelf gedaan en meer, terwijl ik voor het rijbewijs zorgde. En nu kan ik degenen die hulp nodig hebben, adviseren als ze radeloos zijn.
Ik mag dan wel sterk zijn, ik gaf het bijna op. Drie maanden nadat de verzorgster die ik had uitgezocht eindelijk arriveerde, vertelde zij mij dat Israël in feite een tussenstop was op weg naar Canada. Nadat haar man een baan had gevonden in Nieuw-Zeeland, veranderde zij van richting en verliet mij na tien maanden en vloog naar Nieuw-Zeeland. Gelukkig hoefde ik haar geen transitievergoeding te betalen.
Ik wisselde van kantoor, betaalde voor een nieuwe verzorgster en het hele proces begon opnieuw. Toen hoorde ik dat een broer van de verzorgster, die was vertrokken, een andere Filipijnse verzorgster zwanger had gemaakt en dat ze gedwongen was het land te verlaten. Hierna besloot ik dat ik niet wilde dat een jonge verzorgster zwanger zou kunnen worden en ik koos voor Analiza Benelot, tweeënveertig jaar oud, vrijgezel, aardig, die veel lacht, schoonmaakt en kookt volgens recepten die ze van internet haalt. Vandaag heeft ze bijvoorbeeld heerlijke schnitzels voor mij gemaakt.

Het teefje Pippa
Pippa werd door Raya geadopteerd. Zij noemde haar Pippa naar de mooie zus van prinses Kate Middleton. Ze is een kleine tot middelgrote teef met een innemende uitstraling. Pippa is een mix van een pincher, boxer en mopshond en is een geweldige ziel, zeer mensvriendelijk en is een deel van de familie geworden. Pippa ontvangt gasten met veel vreugde, ze houdt van liefkozingen en iedereen wordt verliefd op haar. Als ik met haar het huis verlaat komen de kinderen van de buren haar tegemoet en ze springt vrolijk op hen af. Als ik ga slapen, komt zij ook en gaat onder mijn deken liggen en blijft bij mij slapen. Ik kan niet meer zonder haar.

Hoofdstuk 17
Corona
Wij bevinden ons midden in de coronacrisis in Israël en over de gehele wereld. Wij hebben zojuist een zes weken durende lockdown afgerond, welke begon op 15 maart 2020 en heeft geduurd tot eind april. Nog steeds hebben wij veel beperkingen. Ik zit in een zogenaamde risicogroep, wat betreft mijn leeftijd en vanwege mijn gezondheid. Ik moet dubbel oppassen en mag het huis niet verlaten. Het is moeilijk voor mij thuis te blijven. Gelukkig heb ik Pippa die ik vier keer per dag kan uitlaten. Hondenbezitters mogen in de buurt van hun huis met hun hond wandelen. Wij hebben een prachtig park in Givat Shmuel, anderhalve kilometer van mijn huis. Je kunt de muur van het park vanuit mijn woonkamerraam zien.
Ik ga natuurlijk uit met een masker en met een zorgzame Analiza. Ik fiets ook. In het park zijn geen auto’s, er is wel een probleem bij het oversteken van de kruising, waar wij door het drukke verkeer lang moeten wachten. Hoewel het aantal patiënten en sterfgevallen in Israël relatief laag is, wordt het aantal nieuwe patiënten en het aantal sterfgevallen voor die dag dagelijks in het nieuws aangekondigd en helaas zijn velen van hen bewoners van verpleeghuizen.
Huurders in luxe beschermde woningen liepen ook gevaar en stierven zelfs aan corona. Ik ben blij met mijn beslissing thuis in mijn natuurlijke omgeving te blijven en niet te verhuizen naar een beschermde woning, welke tegenwoordig door corona een gevaarlijke plek is geworden.
September 2021